Hugo van Win

(1920-2004) was het tweede kind van het Amsterdamse joodse echtpaar Salomon van Win en Elisabeth de Metz. Het gezin woonde in de dertiger jaren in de Den Textraat, niet ver van het Paleis van Volksvlijt. Hugo zag de grote engel die de koepel van het Paleis bekroonde in de grote brand van 1929 naar beneden komen. Hij zat toen met de latere binnenhuisarchitect en medeoprichter van het COC Benno Premsela op de Regulierschool. Salomon van Win begon in die jaren blikjes te maken die hij met mentholdropjes vulde. Het werd een bloeiend bedrijf. Hugo kwam er, na zijn HBS en zijn eerste baantje bij een damesmodebedrijf dat hem mogelijk naar Nederlands-Indië zou sturen, ook een blauwe maandag te werken. De oorlog was toen al uitgebroken.
Hugo’s vader en moeder waren niet religieus-joods, maar waren zich wel van de gevaren van hun afkomst bewust. Vader huurde al in 1940 en 1941 op andermans naam woonruimte om zonodig onder te kunnen duiken. Er moest fors worden betaald. In december 1942 kocht Salomon van Win valse persoonsbewijzen voor het gezin, 200 gulden per stuk.
Al voor de oorlog had Hugo, op straat, ontdekt dat hij homoseksueel was. Overal in Amsterdam stonden ‘krullen’, openbare pisbakken. Daar ondervond hij de spanning van erotisch contact met mannen. Ook werd er aan ‘cruisen’ gedaan in parken of op landjes. Daarna kreeg hij contact met leeftijdgenoten die net als hij hadden gedacht ‘de enige homo op de wereld te zijn’. De jongens verkleedden zich soms als meisjes, maakten zich op en gingen een keer rellen in De Bijenkorf. Hugo bezocht ook wel homokroeg De Marathon achter bioscoop Tuschinsky in de Reguliersbreestraat.
Homoseksueel contact van een meerderjarige (21 jaar en ouder) en een minderjarige was sinds 1911 strafbaar. De politie controleerde dan ook de krullen en viel regelmatig bij homocafé’s binnen. Jongens jonger dan 21 werden meegenomen naar het politiebureau waar hun ouders hen konden ophalen. De Duitse wetten, geldend vanaf augustus 1940, maakten alle homoseksuele contacten strafbaar en verhoogden de strafmaat van maximaal vier naar tien jaar.
In november 1943 schreef het SS-blad Storm dat homoseksuelen 'als onkruid in den Nederlandsche tuin dienen te worden uitgerot tot den laatsten man' (http://home.wanadoo.nl/gckool/_a06.html).
Ook publiceerde het blad enkele artikelen over de homocafés die nog open waren. Onder een foto van een kroegje met de naam Blonde Saar zette het de tekst: ‘Wat een gezond volk schaadt dient uitgesneden’. In een kadertje werd uitgelegd dat in dergelijke gelegenheden de gezondheid van het volk werd verpest (zie http://www. annefrankguide.com/nl-NL/bronnenbank.asp?aid=9086).

SS-blad Storm, eind 1943 (Bron: annefrankguide.com)

Hugo ontsprong de dans, op meerdere manieren. Hij was in oktober 1941 meerderjarig geworden. Hij vertelt dat hij op het kamertje bij het Concertgebouw, dat zijn vader voor hem bij twee Indische dames had gehuurd, voor het eerst een poging tot vrijen deed. De jongens zoenden met elkaar en daar bleef het bij.
In juni 1942 verliet Hugo Amsterdam en ging hij ter bescherming tegen dwangarbeid en deportatie, geholpen door relaties van zijn moeder, in de joodse instelling voor geesteszieken Het Apeldoornsche Bos werken. De leerling-verpleger kreeg later dat jaar via de secretaresse van zijn vader een vals persoonsbewijs en de sleutel van een schuiladres in Apeldoorn – voor het geval. Op 20 en 21 januari 1943 werd het gesticht, waar ook de Apeldoornse joden naar toe waren gebracht, gereed gemaakt voor ontruiming en deportatie. Hugo wist in de nacht van de 20e naar het schuiladres te vluchten. De volgende ochtend lukte het hem met de trein naar Amsterdam te komen. Rond 800 bewoners en 50 personeelsleden werden de 22e januari naar Westerbork getransporteerd. De meesten van hen werden in de kampen vermoord (zie Abigael Santcroos*, Nederlandse Antillen).
Hugo kon gelukkig weer op zijn kamertje op de Alexander Boersstraat terecht, waar zich niet veel later zijn moeder en zuster bij hem voegden. Drie andere onderduikers volgden, en tenslotte ook Huugs broer met een vriend. Tien mensen in een huis dat officieel slechts door twee werd bewoond. Hugo besloot weg te gaan. Na een mislukte poging kreeg hij een tip om zich tot een medewerker van het Hengelose arbeidsbureau te wenden, de heer Maurits Staudt. Deze kon een vals paspoort (op naam van Bertus de Witte) en andere documenten regelen, waardoor joden en anderen die wilden onderduiken gebruik konden maken van tewerkstelling in Duitsland. Hugo besloot op het idioot lijkende aanbod in te gaan. Zijn vader en de medeonderduikers in Amsterdam waren furieus, maar na allerlei vertragingen vertrok Hugo op 17 augustus 1943 naar het hol van de leeuw.
Staudt had een Duitse stad ver van het oorlogsgeweld ingevuld, Balingen, niet ver van Zwitserland. Van Win kreeg het voor elkaar daar inderdaad werk te vinden, bij een onderafdeling van Siemens. Hij vervalste er Nederlandse getuigschriften en een bewijs van ‘Arische Abstammung’ zodat hij inderdaad leek op de persoon van zijn paspoort. Hugo van Win werkte op de loonboekhouding, won vertrouwen, vond enkele betrouwbare Duitsers en maakte carrière. Hij luisterde naar Radio Oranje en bood verzet door de boekhouding in negatieve zin te manipuleren. Vluchten naar Zwitserland bleek onmogelijk. In plaats daarvan stuurde zijn chef hem op 1 juli 1944 naar het hevig gebombardeerde Berlijn. Hugo kon de ‘promotie’ niet weigeren, maar bedong dat hij net als in Balingen een eigen woonruimte zou mogen zoeken.
Zijn chef in Berlijn vond dat een dwangarbeiderskamp mooi genoeg voor de nieuweling was. Hugo stapte daarop naar de Gestapo en kreeg met enig geluk voor elkaar dat hij een privé-kamer mocht huren. Hij vond er een in de Sesenheimerstrasse, Charlottenburg. Van Win maakte in Berlijn meer dan 300 bombardementen mee. Hij overleefde in op 6 oktober 1944 een direct hit op de schuilkelder. In die krankzinnige tijd telde maar één ding: overleven. Daarnaast wilde hij, zoals zoveel jonge mensen in Berlijn, nog alles uit het leven halen wat er in zat. Hugo bezocht elke avond een homobar, waarvan er ondanks de strenge nazi-straffen nog een aantal doordraaiden. Een daarvan was Barth in de Fasanestrasse. Ook bezocht hij de ‘krullen’ van Berlijn, openbare toiletten bij S- en U-Bahnstations, zoals ZOO en Savignyplatz. Omdat Hugo een eigen woning had kon hij ongehinderd andere mannen meenemen.
Hugo maakte dolle nichtenparties mee terwijl de bombardementen doorgingen. Een van zijn meest bijzondere ontmoetingen was met een jongen die bekend stond als ‘Klosetta’. Hij kleedde zich altijd opvallend en verscheen vaak als vrouw. Toen de Russen al in Berlijn waren kwam hij in gesprek met hem. Klosetta bleek in werkelijkheid Israel Cohen te zijn. Hij had de opzichtige vermomming gekozen om zichzelf en zijn moeder te redden. Hugo raakte in Berlijn betrokken bij verzetswerk. ‘s Woensdagavonds ontmoette hij in café Bristol aan de Kurfürstendamm een zekere Klaus, die geheime lijsten en tekeningen van Siemens nodig had. Het had vermoedelijk met verzet tegen de productie van V-wapens te maken.
Nadat Hugo op 5 mei 1945 over een door Delftse studenten in elkaar geknutselde radio had gehoord dat Nederland weer vrij was besloot hij samen met vijf studenten per fiets zo snel als mogelijk terug te gaan. Dat was erg optimistisch. Ze kwamen in een Russisch kamp terecht, en werden overgedragen aan de Amerikanen. Deze brachten hen naar Wolfsburg. Vandaar kwam het groepje in een goederenwagon op 29 mei in Eindhoven aan. In Amsterdam bleken Hugo’s ouders, zijn broer en zus de oorlog eveneens te hebben overleefd. In het huis aan de Den Texstraat woonde echter een NSB-echtpaar. De man was naar Duitsland gevlucht, maar de vrouw woonde er nog. Na veel aandrang verdween ze, met medeneming van alle huisraad.


Hugo van Win, rond 1960 (Bron: www.coc.nl/dopage.pl?thema=any&pagina=viewartikel&artikel_id=149)
Op zaterdag 7 december 1946 organiseerde de Amsterdamse Shakespeare Club in café De La Paix (Leidsestraat) zijn eerste bijeenkomst. Jef Last* gaf een lezing over ‘Liefde in Griekenland’. Hugo van Win werd lid van de Club, die voortkwam uit de lezerscontacten van het vooroorlogse homoblad Levensrecht (zie Niek Engelschman*). In 1948 werd de naam van de Club ‘Cultuur en Ontspannings Centrum (COC)’. Tussen 1952 en 1956 was Hugo van Win penningmeester van het COC. Het COC maakte hem erelid.
Hugo van Win werd een succesvol zakenman, eerst in textiel, daarna als opvolger van zijn vader in de Dropfabriek en Importhandel De Atlas. Hij overleed op 22 mei 2004.

© 2023 Bevrijding Intercultureel