Is het kader met afbeeldingen rond dit frame NIET zichtbaar: klik hier

Reageer op deze site!
                                                                                                            
Homoseksuelen in oorlog en verzet

  • Inleiding
  • Willem Arondéus en de lezingen
  • Sjoerd Bakker
  • Frieda Belinfante
  • Tiemon Hofman
  • Jef Last
  • Willy Niemeijer
  • Ru Paré en Do Versteegh
  • Karel Pekelharing
  • Han Stijkel
  • Frans Toethuis
  • Homobeweging
  • Castrum Peregrini
  • Joodse homoseksuelen (v/m)
  • Expositie 'Wie kan ik nog vertrouwen?'


  • Inleiding



    Omslag boek over Willem Arondéus

    Het is een weinig bekend, en niet altijd bekend gemaakt, feit dat er homoseksuele mannen en vrouwen waren die hun leven tijdens de nazi-bezetting op het spel hebben gezet. In de literatuur worden een aantal namen genoemd, vele uit kunstenaarskringen.

    Namen
    Student Han Stijkel was de religieus geïnspireerd leider van een der eerste illegale groepen, de ‘Stijkelgroep’ – hij noemde zichzelf geen homo.
    Danser en dichter Karel Pekelharing was betrokken bij de overval op de gevangenis aan de Amsterdamse Weteringschans.
    Kleermaker Sjoerd Bakker was samen met schilder-schrijver Willem Arondéus actief bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister.
    Willem Arondéus kwam voor zijn geaardheid uit en wilde bewijzen dat homo’s net zo moedig kunnen zijn als anderen.
    Alle vier genoemden werden geëxecuteerd.


    Frieda Belinfante (Bron: www.nps.nl)

    De lesbische celliste en dirigente Frieda Belinfante was een voortrekker in het kunstenaarsverzet. Zij nam als man verkleed aan het verzet deel en ontsnapte aan de Gestapo.
    Het vriendinnenpaar Ru Paré en Do Versteegh redde meer dan vijftig joodse kinderen het leven.
    De bekende socialistische en homo-erotische schrijver Jef Last zat bij verzetsgroep De Vonk. Hij had contact met de redacteuren van 'Levensrecht' (1940), de basis voor het na de oorlog opgerichte COC. Nico Engelschman, en Jaap van Leeuwen waren bij verschillende verzetsgroepen actief. Jaap Diekmann dook vermoedelijk onder, werd gepakt en was dwangarbeider in Duitsland.
    Van de andere naoorlogse COC-leden zijn Gé Winter te noemen, die zijn joodse vriend Van Spiegel en diens familie redde, en de Haagse uitgever/tolk Henri Methorst, die de psychiater Coen van Emde Boas en zijn vrouw uit de handen van de nazi's hield.
    In Groningen deed de tabaksfabrikant Willy Niemeijer, omgekomen in Neuengamme, illegaal werk.
    In Amsterdam was het Castrum Peregrini actief, een onderduikhuis voor joodse vluchtelingen rond de Duitse intellectueel Wolfgang Frommel, navolger van de dichter Stefan George. Homo-erotiek was een verdekt thema in hun kring. De dichters Percy Gothein en Vincent Weyand kwamen om in het concentratiekamp; zij werden gearresteerd op grond van homoseksualiteit. De schrijver Wolfgang Cordan leidde een knokploeg.
    Een nieuwe tentoonstelling 'Wie kan ik nog vertrouwen? - Homoseksueel in nazi Duitsland en bezet Nederland' (2006/2010) laat foto´s zien van Frans Toethuis en zijn joodse vriend, die werd opgepakt en vermoord en waarvan niemand de naam meer kent.


    Zandvoort, ca. 1939. Midden: Frans Toethuis
    (Bron: www.nvsh.nl)


    Homobeleid
    Homoseksuele mannen en vrouwen werden niet, zoals joden en zigeuners, met uitroeiing bedreigd. Zo makkelijk waren ze ook niet altijd op te sporen. Wel streefde de bezetter, in navolging van het Duitse model, een zo volledig mogelijke onderdrukking van dit 'onwaardige en voortplantingsvijandige gedrag' na.
    Eind juli 1940 werd de Duitse homowetgeving in Nederland ingevoerd. Seksuele handelingen tussen alle mannen, dus niet alleen die tussen volwassenen en minderjarigen, werd strafbaar. Voor alle gevallen gold maximaal tien jaar opsluiting. Ook de minderjarigen konden worden gestraft. De betreffende verordening (81/40) ‘vergat’ handelingen tussen vrouwen. Er werd een centrale registratie opgezet, aan de hand van 'roze lijsten'. Die moesten worden aangeleverd door lokale opsporingsdiensten. Bij de Amsterdamse zedenpolitie was wel al sinds 1920 de brigadier Jasper van Opijnen aangesteld om de activiteiten van homoseksuelen te controleren. De Duitse aanpak kon daar direct op aansluiten. Bij zijn afscheid, in 1946, werd Van Opijnen door zijn collega's in een lied 'homoführer' genoemd.

    Den Haag
    NIOD-onderzoeker Anna Tijsseling gaf bij de heropening van de tentoonstelling ‘Wie kan ik nog vertrouwen’ (Openbare Bibliotheek Amsterdam, 5 mei 2010) een voorbeeld van een homo-zaak bij de Haagse politie. In juni 1943 werd opperwachtmeester Lesage in het Zuiderpark aangesproken door een tienjarige jongen. Hij vertelde, met vriendjes van hem, in het park te zijn lastiggevallen door een oudere jongen. Die beval hen ‘vanwege de Wehrmacht’ hun broek te laten zakken. Lesage neemt de oudere jongen mee, een 16-jarige, die het verhaal bevestigt. De wachtmeester haalt er vervolgens zijn collega van de zedendienst bij, Auke Anema. Deze is van mening dat de jongen zoiets alleen onder invloed van volwassen homoseksuelen kan hebben gedaan (‘Dracula-theorie’). De 16-jarige gaat daar, uiteraard, in mee en noemt de naam van een 27-jarige kleermaker. De man wordt gevonden en geeft zijn invloed toe. Na een gesprek met de ouders van de jongen sluit de Haagse politie de zaak. Niemand wordt bestraft. In nazi-Duitsland werden dergelijke jongens aangepakt, zelfs naar een kamp gestuurd.

    Joodse homoseksuelen
    Van echte systematische vervolging, zoals in Duitsland, was geen sprake. Voor joden was elke overtreding echter levensgevaarlijk. In de cartotheek van het Bureau Joodsche Zaken komt een vrouw voor, Mina Sluyter, die in bewaring wordt genomen 'vanwege homosexualiteit'.
    Uit een brief van de Amsterdamse zedenpolitie en zijn rapporten aan het Bureau Joodsche Zaken zijn de namen van verschillende joodse homoseksuelen bekend. Zij werden door Van Opijnen en zijn medewerkers in de periode 1941-1943 gearresteerd en direct aan de Sicherheitsdienst overgedragen. Op één na werden allen in Auschwitz of Sobibor vermoord. Naar hun positie in kamp Westerbork is geen onderzoek gedaan. Roze en andere driehoeken bestonden daar niet, wel de gele 'jodenster'. Joden die vanwege homoseksualiteit waren gearresteerd moesten in principe een roze-gele Davidster dragen.

    Prominenten
    Behalve de vijf namen uit de brief van de Amsterdamse zedenpolitie komen nog enkele joodse homoseksuelen, allen mannen, voor in een brief van jonkheer Schorer (zie artikel Marina van der Klein, www.vertrouwen.nu/reactie_MarianvdKl.htm). Het zijn Engers, Hiegentlich, Petermeijer en Sjouwerman. Van Jakob Hiegentlich is vrij veel bekend, van anderen (nog) niet. Hij was een rooms-joodse auteur die in mei 1940 de komende vervolging voorzag en zichzelf het leven benam. Een andere homoseksuele joodse man, Hugo van Win, dook onder de naam Bertus de Witte als dwangarbeider in Duitsland onder. Hij maakte in het hevig gebombardeerde Berlijn de nooit geheel verdwenen homo-scene mee. De Haarlemse advocaat en dichter L. Ali Cohen overleefde de oorlog.

    Roze driehoek?
    Tussen 1940 en 1945 werden negentig niet-joodse mannen wegens homoseksuele handelingen veroordeeld, soms vanwege seksueel contact met Duitse soldaten of ambtenaren. Zij kwamen in reguliere Nederlandse gevangenissen terecht. De historicus Koenders heeft drie gevallen van naar Duitsland gedeporteerde homoseksuelen kunnen vaststellen. Daar hebben zij geen roze driehoek gedragen, misschien wel het H-embleem (Hollander).

    Nederlands Indië
    Een nog minder bekend hoofdstuk vormt de positie van homoseksuelen in Nederlands Indië in de jaren dertig en veertig van de 20e eeuw. Dieptepunt vormde een razzia op homoseksuele mannen uit de koloniale elite tussen november 1938 en januari 1939. Deze was aangesticht door de Javabode, wiens hoofdredacteur sympathiseerde met de NSB, en de Christelijke Staatspartij. Ook de resident van Batavia en hoofd van de politie, Fievez de Mailines van Ginkel, was slachtoffer. De bekendste van de 223 arrestanten woonde op Bali. Het was de vermaarde Duitse kunstenaar Walter Spies. Hij stierf in 1942 als krijgsgevangene.

    (Internet)bronnen: (alfabetisch)
    www.dbnl.org/tekst/bork001nede01/hieg001.htm
    www.dbnl.org/tekst/nijh004verz02_01/nijh004verz02_01_0090.htm
    www.fokas.nl
    www.groene.nl/1995
    Homo-encyclopedie van Nederland. Amsterdam 2005
    Hugo van Win, Een jood in nazi-Berlijn. Utrecht 1997 www.iisg.nl
    www.intermale.nl
    www.noord-holland.nl
    www.schorer.nl
    www.vrolijk.nu
    www.westerbork.nl



    Willem Johan Cornelis Arondéus



    Willem Arondéus (Bron: www.ushmm.org)

    ”Willem Arondéus werd in 1894 in Naarden geboren (22 augustus). Hij groeide op in Amsterdam waar zijn ouders een bedrijf voor kostuumverhuur voor toneelspelers hadden. Op dertienjarige leeftijd wordt hij toegelaten tot de Quellinusschool, de latere Rietveld Academie in Amsterdam, waar hij zich toelegt op het decoratief schilderen. Na zijn opleiding woont hij in verschillende plaatsen in Noord-Holland en daarbuiten. In zijn Gooise tijd komt hij ook met andere kunstenaars in aanraking en raakt hij goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst.

    Decoratieve kunst
    Na een kort verblijf in Parijs gaat hij in 1920 op Urk wonen en daarna in Breukelerveen. Hij illustreert gedichten, krijgt opdrachten voor affiches en kalenders en ontwerpt de kerstzegels of sluitzegels (voor een goed doel) die de PTT in 1923 uitgeeft. De opdracht in datzelfde jaar een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam betekent een doorbraak als beeldend kunstenaar. Algemeen wordt in dit werk de invloed gezien van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, een man die hij bewondert en die hem beïnvloedt.
    Voor het rijmprent 'De Stervende' (1929) van zijn andere steun en inspiratiebron Adriaan Roland Holst maakt hij een tekening.
    Tekening rijmprent (19x19 cm, pen/goudverf)
    met dank aan J. Versteegh, coll. Pygmalion-art.com
    Wandkleed van Arondéus
    Foto: M. Eijkhoudt
    In de jaren 1930 tot 1932 vervaardigt hij voor de statenzaal van het Provinciehuis in Haarlem negen wandtapijten met ornamenten rond de wapens van Noord-Hollandse gemeenten. Het jaar daarop krijgt hij de opdracht voor een wandschildering voor het consultatiebureau van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst in Amsterdam. Op drie muurvlakken brengt hij de jacht, de visserij, de scheepvaart en de landbouw in beeld. Als beeldend kunstenaar heeft hij het echter niet gemakkelijk. Hij houdt vast aan zijn specifieke schilderstijl die al in zijn tijd als achterhaald wordt beschouwd en zijn artistiek werk levert hem nauwelijks genoeg op om in zijn bestaan te voorzien.

    Schrijver
    Omstreeks 1935 wendt hij zich af van de beeldende kunst en wijdt hij zich aan het schrijven. In 1938 debuteert hij met de roman Het uilenhuis waarvoor uitgeverij Kosmos hem een eervolle vermelding toekent. Zijn volgende roman In de Bloeiende Ramenas krijgt eveneens een redelijk goede ontvangst, al zijn er kritische geluiden over zijn stijl van schrijven. In 1939 verschijnt zijn eerste kunsthistorische boek, een biografie van Matthijs Maris. Algemeen wordt dit als zijn beste werk beschouwd. In haar bespreking van de naoorlogse herdruk van het boek stelt Annie Romein-Verschoor Arondéus op één lijn met grote stilisten als Abraham Kuyper en Johan Huizinga” (www.inghist.nl).

    Arondéus, homo en verzetsstrijder
    “Arondéus was een bijzondere en eigenzinnige Noord-Hollander die dwars tegen de tijdgeest in al rond 1914, op twintigjarige leeftijd, openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. In die tijd was dat, zelfs in de kunstenaarskringen waarin hij verkeerde, voor menigeen een stap te ver (nl.wikipedia.org). Hij leverde ook zelf voortdurend een innerlijke strijd. In Rudi van Dantzig's biografie Het Leven Van Willem Arondéus 1894-1943 - Een documentaire (Arbeiderspers 2003, 446 p.) heet het: "Het is of ik verduisterd leef - zonder leed en zonder vreugde." Willem Arondéus, beeldend kunstenaar en later schrijver, maakt de lezer via zijn vaak uiterst beklemmende dagboekaantekeningen getuige van een verscheurd en hoogst eenzelvig bestaan. Ondanks zijn ambivalente vriendschap met onder andere Adriaan en Richard Roland Holst en verzetsfiguren als Willem Sandberg en Gerrit van der Veen bleef Arondéus zelf een figuur in de schaduw, zelfs nadag hij tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met een aantal medeverzetstrijders de - deels gelukte - aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister volbracht. Arondéus was homoseksueel, en zijn openhartigheid daarover mag gezien de moraal van de samenleving rond 1920 gezien worden als zijn eerste bevrijdingsdaad (www.intermale.nl)."

    Homoseksuele relaties
    "In 1932 raakt Arondéus bevriend met de groenteboer Gerrit Jan Tijssen. Ze kennen geregeld armoede. In 1941 stuurt Arondéus hem terug naar Apeldoorn, waarschijnlijk omdat hij het te gevaarlijk voor hem vindt vanwege zijn toenemende verzetsactiviteiten" (nl.wikipedia.org). "Zijn liefde voor Jurie, een Urker visser, en later voor de jonge Veluwse tuinder Gerrit Jan zijn aanleiding tot vaak bittere zelfontledingen. 'Heb ik wel liefde, wel waarachtig liefde voor iemand [...] of is alles maar schijnbaar, maar tijdelijke geëmotioneerdheid?', vraagt hij zich af. Postuum, in 2001, werden 20 homo-erotische gedichten van hem gepubliceerd, 'Afzijdige strofen', geïnspireerd door het werk van Boutens. Ze werden in 1922 op Urk geschreven. In zijn dagboeken schrijft hij uitgebreid over het artistieke gevecht dat hij voert, maar evenzeer over zijn 'geld- en lustzorg'. Ook de sociale ontgoocheling wordt zowel in zijn correspondentie als in zijn literaire werk steeds duidelijker: 'Ja, deze filisterwereld is verrot, een vuilnisvat, een plee.' (p. 26,95)" (www.intermale.nl).

    Verzet
    “Toen in de loop van 1941 Arondéus’ boek over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond hij zich al midden in het verzetswerk. Hij falsificeerde met Willem Sandberg en Gerrit van der Veen persoonsbewijzen en schreef de Brandarisbrieven. In deze brieven signaleerde hij gevallen van culturele collaboratie en riep hij op tot verzet als de bezetter het vrije kunstleven bedreigde zoals met de oprichting van de Kultuurkamer. In 1942 ging zijn Brandarisbrief op in het kunstenaarsverzetsblad De Vrije Kunstenaar opgericht door musicus Jan van Gilse. Met Gerrit van der Veen leidde hij in 1943 de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Hij werd opgepakt en met een aantal vrienden uit het verzet na een schijnproces ter dood veroordeeld (voor een beschrijving van de aanslag en Arondéus' rol zie het relaas van Martinus Nijhoff en de tekst over Sjoerd Bakker). De dichter Martinus Nijhoff, oud-genie-officier, gaf aan waar explosieven moesten worden geplaatst en beschreef de aanslag in 1945.


    Graf Arondéus op Erebegraafplaats Bloemendaal (Bron: www.ogs.nl)

    Vanuit zijn dodencel in het huis van Bewaring aan het Kleine Gartmanplantsoen in Amsterdam schrijft hij in zijn laatste brief aan een vriendin: 'Er is alleen verwondering omdat het zo licht is om in liefde van het leven te scheiden, zoo blij is om, wat je achterlaat, zonder bitterheid te gedenken'"(www.inghist.nl). Bij zijn executie zou Arondéus geroepen hebben 'Laat het bekend worden dat homoseksuelen geen lafaards zijn' (nl.wikipedia.org).

    Tenslotte
    “Kort na de oorlog zijn de deelnemers aan de overval op het bevolkingsregister, deels postuum, voor hun verzetswerk tijdens de oorlog onderscheiden, o.a. met de Militaire Willemsorde. Pas in 1984 werd aan Arondéus voor zijn verzetswerk het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Vrij algemeen wordt voor deze late decoratie een relatie gezien met zijn homoseksualiteit” (nl.wikipedia.org).
    In 1990 maakte documentairemaakster Toni Boumans (zie ook Frieda Belinfante), ondersteund door o.a. de VARA en de Provincie Noord-Holland, een film over de vergeten kunstenaar. 'Na het feest, zonder afscheid' werd onderscheiden met de Nipkow-schijf.


    Arondéus temidden van Urker vissers (Bron: www.gaynews.nl)


    Willem Arondéuslezingen
    In december 2004 besloten Provinciale Staten van Noord-Holland een jaarlijkse themalezing te organiseren met aansluitend debat. Met de instelling van een jaarlijkse lezing brengt de Provincie een eerbetoon en blijvende herinnering aan de Noord-Hollandse kunstenaar en verzetsstrijder Willem Johan Cornelis Arondéus. Met de lezing en het debat wordt aan burgers en politici een podium geboden om vrij, desnoods controversieel, van gedachten te wisselen over actuele en voor de Provincie relevante maatschappelijke thema's.
    Rudi van Dantzig hield op 25 april 2005 in de Statenzaal te Haarlem de eerste Arondéuslezing met als thema: 'Kun je zijn wie je bent of is die vrijheid lastig geworden?'
    In 2006 was mgr Philippe Bär de spreker met als thema het begrip 'Vrijheid'.
    De 3e Arondéuslezing vond plaats op 24 april 2007 in de statige conferentiezaal van het Teylersmuseum te Haarlem. Hij werd gegeven door mr Gerard Spong, prominent jurist, Surinaams Nederlander en homoseksueel.
    Op 22 april 2008, in hetzelfde Teylersmuseum, had de schrijfster Désanne van Brederode de eer om de 4de Willem Arondéuslezing te houden. Haar toespraak cirkelde om de vraag hoe een moderne publieke moraal eruit zou kunnen zien.
    De filosoof Ad Verbrugge besprak de vraag 'Wat is vrijheid' in de 5de lezing in 2009. Plaats van handeling was de stralend gerenoveerde Statenzaal.


    Statenzaal
    Foto: Pim Ligtvoet

    Marjolijn Februari
    Foto: Serge Ligtenberg

    Marjolijn Februari antwoordt de zaal
    Foto: Pim Ligtvoet

    Op 27 april 2010 sprak filosoof, publicist en lesbienne Marjolijn Februari hier de 6de Willem Arondéuslezing uit. Opvallend vond zij dat het de laatste wens van de ter dood veroordeelde verzetsman was geweest om een slagroomtaart te mogen eten. De familie Roland Holst uit Laren zorgde voor de vervulling van de wens, en er werden 12 stukken uitgedeeld aan de medegevangenen. ‘Homoseksuele mensen zijn toch een stuk frivoler dan gewone mensen’, becommentarieerde mevrouw Februari instemmend. Maar zij sloot ook bij een ander biografisch gegeven aan.
    Arondéus was een kunstenaar die net als veel anderen in die tijd een gemeenschapsideaal uitdroeg. Waarom hebben wij zo weinig geloof in de goedheid van de mens, in het bewonderenswaardige vermogen samen te werken en samen te leven? En waarom koestert de overheid, de bureaucratie, zoveel wantrouwen tegenover de burger?
    De mogelijkheden van ouders, leerkrachten, verzorgenden om zelf na te denken, zelf goede beslissingen te nemen, ja, zelf een bij de tijdse overheid in het leven te roepen, acht mevrouw Februari groot. De burgers hebben de staat, de scholen, de ziekenhuizen gesticht, en kunnen ze dus ook hervormen. Als de overheid dat uitstraalt krijgt ze ook andere burgers. Als afschrikwekkend voorbeeld riep ze het beeld van de Engelse toeriste op die vanwege de uitbarsting van de IJslandse vulkaan in Portugal was gestrand en de tv-camera toeriep: ‘Thank you, Mr. Brown!’ Politici moeten dan terugroepen: ‘Red jezelf maar'.


    Sjoerd Bakker


    De naam van kleermaker Sjoerd Bakker (Leeuwarden, 10 juni 1915) staat als tiende genoemd op de plaquette voor de twaalf mannen die op 1 juli 1943 vanwege de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister werden geëxecuteerd (zie onder). Allen werden na de oorlog begraven op de erebegraafplaats in Bloemendaal.



    Coupeur
    Aan de website van de begraafplaats zijn deze prachtige foto en de volgende persoonlijke details ontleend: Sjoerd Bakker was kleermaker, coupeur en ontwerper. Hij werkte waar hij woonde: op Vondelstraat 24 in Amsterdam. Vanaf 1942, wanneer dwangarbeid, razzia’s en deportaties beginnen, verleent hij hulp aan joodse en andere onderduikers. Bakker regelt vervalste of gestolen bonkaarten en persoonsbewijzen. Daarmee konden onderduikers aan levensmiddelen komen en zich min of meer veilig op straat bewegen. Ondergedoken joden helpt hij ook hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkt Sjoerd zelfstandig. Later komt hij via Willem Arondeus, met wie hij bevriend was, in contact met de Persoonsbewijzencentrale (PBC) en Gerrit-Jan van der Veen. In februari en maart 1943 maakt Bakker de politie-uniformmantels die nodig zijn voor de geplande aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Twee stuks voor de leidinggevenden: ‘politiekapitein der Staatspolitie’ Arondeus en ‘luitenant’ Van der Veen, en vier voor de ‘agenten’ Rudolf Bloemgarten, Karl Gröger, Coos Hartogh en Sam van Musschenbroek. De benodigde stof krijgt hij van binnenhuisarchitect Einar Berkovich – een kennis van Van der Veen - via relaties bij de Hollandia Confectiefabri

    Plannen
    Schilder-schrijver en vervalser Willem Arondéus, de eerste naam van de plaquette, had samen met beeldhouwer Gerrit van der Veen de leiding van de aanslag. Zij waren beiden actief in de persoonsbewijzen Centrale (PBC). Het bevolkingsregister was toen ondergebracht in de voormalige concertzaal van Artis aan de Plantage Kerklaan.
    Het ‘kunstenaarsverzet’ wilde door vernietiging van het kaartenbestand de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde valse persoonsbewijzen van joodse en andere onderduikers uitschakelen. Twee van de geëxecuteerden, de medicijnenstudent Rudolf Bloemgarten (nr. 2), en de magazijnbediende Henri Halberstadt (nr. 7), waren zelf joods en hielpen onderduikers. Ook de lesbische dirigente Frida Belinfante was een joods lid van de verzetsgroep. De architect Koen Limperg (nr. 9) had plattegronden van het gebouw vervaardigd. De katholieke hispanist dr. Johan Brouwer (nr. 8) voorzag de als kapitein van politie optredende Arondéus van een revolver. Politieman Cornelis Roos (nr. 12) zal evenals Sjoerd Bakker geholpen hebben bij de benodigde politie-uniformen. De dichter Martinus Nijhoff, oud-genie-officier, gaf aan waar explosieven geplaatst moesten worden. Evenals conservator Willem Sandberg en Frida Belinfante zou hij ontkomen; zo ook Gerrit van der Veen, maar deze zou ruim een jaar later worden gearresteerd en doodgeschoten.


    Plaquette aan de Plantage Kerklaan (bron: www.jhm.nl)

    De overval
    Op 27 maart 1943 drongen de zes als politiemannen vermomde verzetsmensen en drie in burgerkleding het gebouw binnen en probeerden met explosieven de kantoren in brand te krijgen. De persoonskaarten vatten moeilijk vlam, maar dankzij solidaire brandweermannen was de waterschade aanzienlijk. Het effect voor joden was echter gering omdat de meesten al op transport waren gezet. Loslippigheid onder de deelnemers en verraad leidde tot een reeks arrestaties. De Sicherheitsdienst wist de meeste daders en hun helpers binnen drie weken op te pakken. Het SS- und Polizeigericht sprak op 18 juni 1943 in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) de doodsvonnissen uit, die voor de 12 op de plaquette genoemden op 1 juli 1943 in de duinen van Overveen werden uitgevoerd. De gedenksteen aan de gevel van de vroegere concertzaal, Plantage Kerklaan 36, werd door Willem Sandberg ontworpen. Op het graf van Sjoerd Bakker staat de tekst: "Doch de meeste van deze is de liefde" (Nieuwe Testament, 1ste brief aan de Korintiërs, 13).


    Graf Sjoerd Bakker (Bron: www.ogs.nl)

    Internetbronnen:
    www.inghist.nl
    www.ogs.nl (foto graf)
    www.jhm.nl/amsterdam (foto plaquette)
    www.joodsmonument.nl.
    www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/Dbase/Biografie_B/Sjoer_Bakker.html
    www.eerebegraafplaaats.nl/Bevolkingsregister25jaarlater.html
    De homoseksuele identiteit van Sjoerd Bakker werd beschreven door Pieter Koenders - zie: Werkplan onderzoek drs. Marian van der Klein in Homo’s in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: vijftig jaar beeldvorming over homoseksuele oorlogservaringen. Dec. 2004 (zie www.iisg.nl/research).


    Frieda Belinfante


    Frieda Belinfante werd op 10 mei 1904 in Amsterdam geboren. Ze was de dochter van de Amsterdamse pianist Ari Belinfante en 'maar een meisje', een half-joods meisje. Ze was openlijk lesbisch en werd op zestienjarige leeftijd verliefd op de componiste Henriëtte Bosmans. Met haar woonde ze zeven jaar samen, ook als Bosmans tijdelijk heren-vrienden had. Zelf was Belinfante, celliste, enige jaren getrouwd met de fluitist Jo Veldkamp, die ook dirigeerde maar daarin niet uitblonk. Frieda was wel goed in directie. Na een opleiding bij Herrmann Scherchen won ze bij het Orchestre de la Suisse-Romande in Montreux een dirigentenconcours. Zij trad in 1937 in het Concertgebouw op met studentenorkest J. Pzn. Sweelinck en het damesorkest Aedon; het was het moment dat de buitenwereld haar ontdekte. In de late jaren '30 richtte zij in Amsterdam 'Het Klein Orkest' op, een kamerorkest dat twee succesvolle concertseizoenen beleefde.


    Frieda Belinfante (Bron: www.xs4all.nl/~kmlink/06films/02frieda/contentfrieda.htm)

    Oorlog
    Belinfante weigerde lid te worden van de nazi-Kulturkammer en hief haar orkest aan het begin van de oorlog weer op. Ze sloot zich aan bij het kunstenaarsverzet. Ze kleedde zich zo nodig als man. Met Willem Sandberg, Gerrit van der Veen en Willem Arondeus beraamde ze de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister (27 maart 1943 – zie Sjoerd Bakker).
    In een filmpje van de expositie 'Wie kan ik nog vertrouwen' van Klaus Müller, vertelt Frieda dat Sandberg haar een keer om geld vroeg. Omdat ze nogal wat rijke mensen kende, richtte zij zich tot Heineken. Deze zei haar niet te kunnen helpen, aangezien de geldstroom helemaal door de Duitsers werd gecontroleerd. Frieda bood aan haar kostbare cello aan Heineken te verkopen; zij kon het instrument toch niet meer gebruiken. Hij vond dit een schitterend plan en zo kon de controle worden omzeild.

    Zwitserland, Californië
    Frieda vluchtte na de aanslag op avontuurlijke wijze naar Zwitserland, Montreux, waar ze terecht kwam tussen 160 andere Nederlandse joden. Juist daar voelde ze zich een beroddelde outcast.
    Terug in Nederland, waar de ontvangst zoals in veel gevallen ‘kil’ was, besloot ze in 1947 te emigreren. Ze werkte in Hollywood in een van de grote studio-orkesten en met een groep Hollywood musici formeerde ze in Orange County een professioneel symfonie-orkest. Ze was 'de eerste vrouw ter wereld die de vaste dirigente was van een professioneel orkest'. Het Los Angeles Philharmonic Orchestra duldde echter geen concurrentie meer. Daarnaast raakte Frida Belinfante in opspraak door haar persoonlijke levensstijl. Op latere leeftijd gaf ze muziekles aan honderden leerlingen.
    Ze stierf op 26 april 1995, in Santa Fe, New Mexico.

    Documentaire
    In 1998 en 2004 vertoonde de NPS de film ‘...maar ik was een meisje’ van regisseuse Toni Boumans. Hierin vertelt Frieda haar levensverhaal. Haar oudere zus Renee, oud leerlingen en vriendinnen vullen haar verhaal aan. De spaarzame opnamen die er bestaan van Frieda als celliste, en als dirigente van haar 'Orange County Philharmonic Orchestra' zijn in de film te horen.

    Internetbronnen:
    www.westerbork.nl
    http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/11/23/Rtv/03.html (door Kasper Jansen)
    http://elswhere.org/archief/2004_07.html
    http://sites.nps.nl/jerome/index.cfm/site/uurvandewolf
    http://www.kuleuven.ac.be/archief/studgen/nbr/2002_2/2002nb2web.pdf (over Sweelinck en Aedon)


    Tiemon Hofman



    Tiemon Hofman (Bron: www.vrolijk.nu)

    Tiemon Hofman (1925-1997) is het enige tot nu toe door de Nederlandse staat erkende homoseksuele oorlogsslachtoffer. Hij woonde in Groningen en was 16 toen hij op grond van de verscherpte homowetgeving van de bezetters (zie inleiding) werd opgepakt. Nederlandse rechters veroordeelden hem tot een opvoedingsgesticht. Na zijn vrijlating zou hij er nooit in slagen een vaste baan te bemachtigen. Pas aan het eind van zijn leven begreep hij, dat dit kwam doordat de oorlogsveroordeling was opgenomen in zijn naoorlogse strafblad. Tiemon werd marinier in Nederlands-Indië en beleefde ook daar homoseksuele avonturen. Hij nam deel aan de Groningse homo-subcultuur van de jaren ‘50 en ’60. Hij schreef onder de naam Paul Monty homopulpromans, en gaf twee delen van het pornoblaadje 'De Nichten' uit.

    Bronnen:
    www.vrolijk.nu over Judith Schuyf, Levenslang
    Tiemon Hofman, vervolgd homoseksueel en avonturier. Biografie over het ongewone leven van Tiemon Hofman (1925-1997)
    Overzicht van de discussie over homoseksualiteit als vervolgingsgrond in de Tweede Wereldoorlog, gevoerd sinds de jaren ‘70
    De Homo-encyclopedie van Nederland (2005).


    Josephus Carel Franciscus Last



    Schildering van J. Last door P.A. Begeer (Bron: www.antenna.nl)

    Jef Last, Nederlands dichter en prozaschrijver ('s-Gravenhage 2 mei 1898 - Laren 15 februari 1972). Hij studeerde Chinese letteren te Leiden maar onderbrak deze studie om het maatschappelijk leven te leren kennen in een afwisselend, vaak avontuurlijk bestaan. Zijn sociaal medeleven bracht hem tot het socialisme, later tot het communisme, dat zijn aantrekkelijkheid verloor toen hij in 1936 met Gide de Sovjetunie bezocht. Na 1938 was hij partijloos socialist. In de Spaanse burgeroorlog streed hij als kapitein aan de zijde der wettige regering (vgl. o.a. 'Brieven uit Spanje', 1936; 'In de loopgraven voor Madrid' 1937). Hij nam actief deel aan het verzet (1940-1945). Na de Tweede Wereldoorlog volgden o.a. reizen naar Oost-Azië en was hij enige tijd adviseur voor de kunst van president Soekarno. Deze periode inspireerde hem tot o.m. 'Zo zag ik Indonesië' (1956). In 1957 promoveerde hij in Hamburg in de Chinese letteren. In zijn latere jaren werd hij minder radicaal.
    In 2001 werd in Rotterdam-Nesselande een straat naar Jef Last genoemd.
    www.dbnl.org/auteurs
    www.gemeentearchief.rotterdam.nl


    Last en de homoseksualiteit


    Jef Last (Bron: www.vpro.nl)

    “Last spreekt in het boek 'Mijn vriend André Gide' (1966) van 'tien jaar' waarin hij zijn homoseksuele aard had onderdrukt en gesublimeerd in het hartstochtelijk uitdragen van zijn politieke boodschap:
    ‘Het middel daartoe (tot de sublimatie van zijn 'homoseksuele component'- R.G.) was vooral de communie geweest van mijn spreekbeurten. Ik koos in iedere zaal een paar jongemannen uit wier gezichten mij aantrokken en tot wie ik meer in het bijzonder mijn boodschap richtte. Mijn hoogste geluksgevoel had ik dan vaak wanneer tussen de lippen van zo'n schijnbaar lompe knul uit Musselkanaal of Gasselternijveenschemond het sigaretje vanzelf uitging, zijn gelaat begon te gloeien en ik in zijn ogen iets zag opleven van het enthousiasme dat mijzelf bezielde. Dat kon echter alleen zolang ik vast geloofde in mijn boodschap.’
    Toen echter na de machtsovername van Hitler er bij Last een zekere ‘geloofstwijfel’ optrad, kwamen deze homoseksuele gevoelens juist extra hevig naar boven. Het was dus een politieke teleurstelling, die de langdurige onderdrukking van de homoseksuele aard van Last doorbrak. Dit voltrok zich tijdens zijn verblijf in Urk, waar Last verliefd was geworden op een plaatselijke visser:
    'Een verliefdheid op het eerste gezicht op een Urker visser trof me met de kracht van de bliksem. In geen twintig jaar had ik zulk een felle, onweerstaanbare hartstocht gekend. Het resultaat was mijn roman 'Zuiderzee', die in werkelijkheid veel meer door mijn jonge vissersvriend dan door de problemen der droogmaking geïnspireerd werd.'

    Zuiderzee
    In deze roman beschreef Last inderdaad de homoseksuele verhouding tussen de Urker vissers Theun en Auke. Last moet in 'Zuiderzee' (1934) één van de eersten in de Nederlandse literatuur zijn geweest die de homoseksuele liefde zo openlijk en vanzelfsprekend beschreef.” Ook Willem Arondéus en Wolfgang Cordan zouden, later, over hun gevoelens voor jongens op Urk publiceren. “Hij zette dit voort in de volgende roman 'Een huis zonder vensters' (1935) en vooral in de dichtbundel 'De bevrijde Eros' (1936).”

    Vroege homo-beweging
    Na deze 'coming out' als homoseksueel zou Last zich openlijk blijven uiten over zijn seksuele voorkeuren. Eind dertiger jaren leerde Niek Engelschman zijn eigen homoseksualiteit kennen, mede dankzij het optreden van Jef Last voor de jongeren van de Revolutionair Socialistische Partij (RSP). Het door Engelschman en twee vrienden opgerichte maandblad 'Levensrecht' publiceerde in zijn derde nummer (april 1940) een fragment uit ‘De Bevrijde Eros’, over de Marokkaanse herdersjongen Ammèl Faratèt.

    Door de spleet van de tent drong hondengeblaf en het eerste
    rose schemeren van den ochtend
    hij maakte zich los uit mijn armen, maar keerde zich nog een
    keer om op zijn weg naar den uitgang
    ik zag op zijn donkere gezicht een verdrietige glimlach:
    "waarom Si Yoessef, heb je mij niet gekust?"


    Last adviseerde de redactie het nummer van mei 1940 en het ledenbestand, vanwege de Duitse inval, te vernietigen.

    Commentaar
    “Over de reactie van de buitenwereld op de homoseksualiteit van Last is bijzonder weinig bekend. De verhouding tot zijn vrouw Ida ter Haar lijkt zakelijk. Zij leek zijn seksuele aard (met de nodige reserve) te accepteren. Last noemde zichzelf overigens biseksueel. In de literaire kritiek van de jaren dertig lijken de homoseksuele passages in de boeken van Last veelal te zijn genegeerd.”

    Jef Last en de Tweede Wereldoorlog


    André Gide en Jef Last (Bron: www.idfa.nl)

    “De oorlogsjaren van Last zijn tamelijk schimmig. Een van de merkwaardigste feiten blijft dat Last die voor de oorlog zo overduidelijk stelling had genomen tegen het fascisme, gevochten had in Spanje en Duitse zeelieden had lastiggevallen met linkse praatjes, kon rondlopen als een vrij man en zelfs tot 1942 aan toe ongestoord kon publiceren. Het in eerste instantie milde bezettingsregime en het feit dat Last zo overduidelijk met de CPN had gebroken zijn wellicht redenen waarom Last met rust werd gelaten."

    De Vonk
    “Na in mei 1940 te zijn gemobiliseerd nam Last al snel actief deel aan het verzet. Begin 1941 werd Last redactielid van het illegale blad 'De Vonk'. Dit blad en de daar aan verbonden groepen (De Vonk was over heel het land verspreid) was humanistisch socialistisch geïnspireerd. Het blad en de beweging werd opgezet door Tom Rot, Dirk Schilp en Eddy Wijnkoop. In eerste instantie was er veel verwantschap met de RSAP. Later ging men meer een eigen koers varen en zocht men aansluiting bij andere verzetsgroepen. Opvallend was het ‘positief’ beleden socialisme: voor moffenhaat was daarin geen plaats.” Ook Niek Engelschman was in die tijd lid van de RSAP.
    “Last was een zeer actief redactielid en schreef vele bijdragen voor De Vonk. Last was volgens Berendsen en Weeda in hun studie over De Vonk echter ‘geen organisator, waarvoor hij te onvoorzichtig en wispelturig wordt genoemd’. De invloed van Last op de ideologische en theoretische inhoud van het blad was echter zeer groot. Last gaf lezingen door heel het land en legde zo contacten voor de Vonk. Er ontstonden vele lokale Vonk afdelingen die soms ook aparte Vonk publicaties deden verschijnen.” Ook Anton de Kom (zie Suriname) was actief voor De Vonk.

    Onderduik
    “In maart 1942 ontkwam Last aan de arrestatiegolf die de Amsterdamse Vonkgroep trof omdat hij zich op dat moment in Katwijk bevond. Vanaf dat moment dook Last onder. In het ontroerende boekje 'Gedachten onder water' (dat hij nog tijdens de oorlog schreef en in juli 1945 verscheen) beschreef Last op pregnante wijze de moeilijke positie van de onderduiker:


    Omslag van het boekje 'Gedachten onder water' (Bron: cgi.ebay.nl)

    '..hoe moeilijk was het telkens weer een gevestigd, eigen levensrythme naar telkens andere huisgewoonten te plooien. Wat kun je naar een avond boterham verlangen, als je daar juist in een ander gezin gewend bent, of naar een cigaret, die je niet in de eetkamer mag roken, of naar mensen die hun mond houden als je zit te lezen – wat kun je je aan een accent, een bepaalde gewoonte van sommige huisgenoten stoten, het krassen met de nagel over het tafellaken zonder dat zij er erg in hebben – wat kun je schrikken als je toch weer ’s nachts de [wc] trekker overgehaald hebt, de achtergrendel niet gesloten, of dat je ziet dat je te veel aardappelen genomen hebt, omdat je hoofd vol was met allerlei dingen waarvan je gastheer niets mag weten. Hoe drukt de voortdurende verplichting tot dankbaarheid, de onmogelijkheid iets terug te doen, het onbegrip voor de betekenis van je eigen werk, voor de werkvlagen en daarmee afwisselende inzinkingen van de kunstenaar waarmee men in een goed geordend burgerhuishouden geen rekening kan houden. Hoe gaarne zou men alléén op willen blijven zitten, om te werken in die heerlijke stilte, als alle anderen naar bed zijn... maar het licht en de kachel moeten uit – hoe half gek maakt je de jazzmuziek die de jongste zoon tijdens zijn werk pleegt aan te zetten, hoe moet je een juist begonnen artikel onderbreken om eventjes hout te helpen hakken en hoe ben je gedwongen een opgewekt, vriendelijk gezicht te tonen, ook als een wereld om je instort. Je bent er toch niet in huis om de stemming van de anderen nog somberder te maken?'

    Dochters
    “Hij bleef echter actief lid van de redactie van de Vonk en regelde onder andere geld voor het blad via zijn literaire connecties. Een grote schok was het wegvoeren van zijn dochter Femke naar Duitsland, later bleek naar het concentratiekamp Ravensbrück. Ook zijn dochter Mieke was actief in het verzet. Zij deed onder andere koerierswerk voor de Vonk. Beiden overleefden.
    “Aan het eind van de oorlog was Last actief als officier bij de Binnenlandse Strijdkrachten in de omgeving van Ommen, waarbij zijn Spanje ervaringen hem goede diensten zouden hebben bewezen.” Hij leefde met Ida en Mieke in Kasteel Eerde, Ommen, eigendom van de Van Pallandt-familie.

    Na 1945
    Na de oorlog maakten Ida en Mieke ruimte in het kasteel, vroeger een Quakerschool, voor displaced persons. Zij vingen joodse en andere overlevenden op, zoals dochter Femke (www.joodsmonumentzaanstreek.nl - van Praag-Stuiver). Jef zette zich in voor het COC en de emancipatie van homoseksuelen.

    In 1961 opperde Jef Last, die onder het pseudoniem Ohira schreef voor het COC-blad 'Vriendschap', voor het eerst om een monument voor onbekende homo’s op te richten. “Voor hen die doorgeranseld of uitgehongerd zijn of op andere wijze bezweken. Voor de onbekende homofiel brandt geen vlam”.

    Bronnen:
    www.jeflast.nl (Robèrt Gillesse 2005; van hem is de tekst tussen aanhalingstekens)
    www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf (gedicht)
    sites.nps.nl/jerome/templates/hetrozerijk (homomonument)


    Biografische gegevens Jef Last (pdf).


    Willem August Theodorus Niemeijer



    De fabriek van het familiebedrijf Niemeijer (Bron: www.ovmgeducatief.nl)

    Willy Niemeijer (Groningen 8 maart 1907), fabrikant bij het familiebedrijf Koninklijke Theodorus Niemeijer N.V. en homoseksueel, deed verzetswerk in Groningen. In dezelfde stad werd Tiemon Hofman opgepakt en veroordeeld vanwege zijn geaardheid. Willem Niemeijer is op 16 februari 1945 omgekomen in concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Zijn lichaam kreeg een plaats op het Nederlands Ereveld te Hamburg (W.A.Th. Niemeyer).

    Neuengamme
    "Tussen 1941 en 1945 zijn ruim 5500 Nederlandse mannen en vrouwen weggevoerd naar het Duitse concentratiekamp Neuengamme. De Duitsers stuurden mensen om uiteenlopende redenen naar het kamp. De meerderheid zat in het verzet (zoals de dichter Jan Campert), maar er waren daarnaast gijzelaars, mensen die als represaille gevangen waren genomen, joden, Jehova’s Getuigen en zwarthandelaren. Naarmate de oorlogssituatie benauwder werd voor het nazi-regime werd de situatie voor de gevangenen slechter.
    Er was vrijwel geen eten en drinken en de terreur van de kampbewakers nam grote vormen aan. Uiteindelijk keerde maar ongeveer tien procent van de gevangenen in 1945 terug naar Nederland."


    Graf Niemeijer in Hamburg (Bron: www.ogs.nl)

    Bronnen:
    http://www.vriendenkringneuengamme.nl/boek_ned.htm (aangehaalde tekst over ‘Nederlanders in Neuengamme. De ervaringen van ruim 5500 Nederlanders in een Duits concentratiekamp, 1940-1945’. Eindredactie dr. Judith Schuyf. Zaltbommel 2005)
    www.ogs.nl (foto graf)
    www.ovmgeducatief.nl (foto fabriek)


    Henrica Maria Paré en Theodora Versteegh



    Ru Paré (Bron: www.enter-amsterdam.nl/Public_html%20rupare/2005-2006/index4.htm)

    'Ru' Paré (1896-1972) en 'Do' Versteegh (1889-1970) leerden elkaar kennen toen Ru in 1919 naar Den Haag verhuisde; zij was geboren in Druten. In Den Haag schreef zij zich in aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten, waar zij de schilder Jan Toorop leerde kennen. Theodora Versteegh, geboren in Kerk Avezaath bij Tiel, had zang gestudeerd bij Cornélie van Zanten en Tilly Koenen en was haar carrière als altzangeres toen al begonnen. Do en Ru hadden een lesbische relatie. Tijdens de oorlog weigerden beiden zich aan te sluiten bij de door de nazi's ingestelde 'Kulturkammer'. Het vriendinnenpaar redde samen met Ru's verzetsgroep meer dan vijftig joodse kinderen en ook een aantal volwassenen. Ru Paré, 'tante Zus', coördineerde het verzetswerk, dat vooral bestond uit het zoeken van pleeggezinnen en contactpersonen en het zorgen voor valse persoonsbewijzen. Theodora Versteegh zorgde met concerten voor het benodigde geld.

    Ru (tante Zus)
    De verzetsgroep van tante Zus zocht onderduikadressen, verspreid over het hele land. Als er onraad was speelden dominees en pastoors vaak een rol om nieuwe adressen te vinden. Een van hen was de Friese dominee Sipkema. Tante Zus zorgde er ook voor dat persoonsbewijzen van joden werden veranderd in gewone documenten. De beeldend kunstenaar Chris Lebeau verwijderde de gestempelde J uit het persoonsbewijs. Hij werd aan het eind van de oorlog gearresteerd en stierf in het concentratiekamp Dachau (2 april 1945).
    Ru Paré hield contact met de kinderen die zij had gered. Een aantal van hen zijn naar Israël verhuisd. Een van de kinderen was Hanneke Gelderblom-Lankhout, die ervoor zorgde dat in Den Haag een straat naar haar werd genoemd.


    Do Versteegh (Bron: www.dutchdivas.net/frames/alten.html)

    Theodora (Do)
    Theodora debuteerde in 1914 in het oratorium Joshua (Händel). Zij vertolkte rond 250 keer de altsolo’s in de Matthäus Passion. Ze zong duetten met Jo Vincent en samen met haar, Evert Miedema (later Louis van Tulder) en Willem Ravelli in het Jo Vincent Kwartet. Zij zong ook in België, Frankrijk en Duitsland. Do Versteegh startte in de dertiger jaren naast haar solocarrière een lespraktijk. Tot 1948 bleef zij optreden.

    Naamgevingen
    Het Nederlandse Muziekinstituut bewaart de archieven van Theodora en Ru.
    In de gemeente Pijnacker is in de Klapwijk een Theodora Versteeghstraat en een Ru Parésingel. In Den Haag een Ru Paréstraat. Amsterdam-Slotervaart kent als opvolger van de Marius Bauer-basisschool (gefuseerd met kleuterschool De Grutto) de Ru Paré-school (1988). De school ligt aan de Chris Lebeaustraat, vernoemd naar een lid van Ru's verzetsgroep. De schilder Hugo Kaagman voorzag het gebouw tot twee keer toe van schilderingen. De school is actief in de buurt als brede school en heeft een informatieve website.


    Muurschildering van Hugo Kaagman op de Ru Paréschool (Bron: www.galeries.nl/mnexpo.asp?exponr=25143)

    Internetbronnen:
    www.enter-amsterdam.nl/Public_html%20rupare/2005-2006/index4.htm (foto Ru)
    www.schorer.nl
    www.dutchdivas.net/frames/alten.html (foto Do)
    www.nederlandsmuziekinstituut.nl
    www.kaagman.nl
    www.bvklapwijk.net/Algemeen/Over_de_wijk/Straatnamen (Pijnacker)


    Karel August Pekelharing ('Karel van Hoogh')



    Karel Pekelharing (Bron: www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu)

    Danser en dichter Karel Pekelharing (Hoorn, 6 april 1909) was lid van wat men het Kunstenaarsverzet noemde. De bekendste persoon van dit verzet is de beeldhouwer Gerrit van der Veen. Samen met Willem Arondéus leidde hij de Persoonsbewijzen Centrale (PBC). Andere leden of betrokkenen, tevens homoseksueel, van het Kunstenaarsverzet waren Frieda Belinfante en Sjoerd Bakker. Karel danste in 1940 bij het Nederlandsche Ballet en was ook choreograaf. Karels naam komt in 1939 voor op de lijst met 'links-extremistische personen' die de Centrale Inlichtingendienst (CID). Hij wordt daar omschreven als 'toneelspeler, communist en anti-mil.' Hij was toen woonachtig in Utrecht en leider van een 'communistisch toneelgezelschap'. Als bekend antifascist en communist verborg hij zich een tijd in het Duitse Kassel. Eind 1942 kwam hij terug en dook onder in Den Haag en Amsterdam. Bij de overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, die in Oudejaarsnacht 1943-1944 werd opgezet, werkte het kunstenaarsverzet samen met de groep rond Jan Bonenkamp en Ko Brasser (Raad van Verzet, RVV). In een verslag van de mislukte poging komt Karel Pekelharing tweemaal voor (zie onder). Net als bij de aanslag op het Bevolkingsregister gebruikte men politie-uniformen. Vóór een tweede poging werd Karel in het Amsterdamse American Hotel opgepakt (6 april) en honderd meter verder opgesloten in uitgerekend de Weteringschans-gevangenis. Op 10 juni 1944 is hij in de duinen van Bloemendaal gefusilleerd. Zijn graf is op de Eerebegraafplaats ‘Bloemendaal’ te Overveen.


    Graf Karel Pekelharing (Bron: www.ogs.nl)

    Uit: Otto Kraan, Jan Brasser, ‘WITTE KO’, herinneringen uit het gewapend verzet (1982)
    De overval op de Weteringschans
    "Er is enorm veel werk aan geweest, maar de overvallen op de Weteringschans zijn allemaal mislukt. Wij hebben het niet gered en anderen ook niet.
    De eerste keer dat wij het geprobeerd hebben was op Oudejaarsnacht 1943/1944. We zaten met een stelletje jongens in een huis. Ik meen in de Krayenhoffstraat. Gerrit van der Veen was er bij, de bekende beeldhouwer en verzetsleider. Er waren die nacht meer mensen bij van het kunstenaarsverzet, o.a. ook de beeldhouwer Johan Limpers en Karel Schippers, de kunstenaar die later in Delft werd doodgeschoten. Verder was er Karel Pekelharing, een acteur, en Ferry van den Ham.

    Duitse uniformen
    Voor vijf man waren er Duitse uniformen. Daarop waren de uitmonstering en distinctieven gemaakt, zodat wij op Duitse politie leken. De uniformen kwamen via Alie van Berkum, die werkte bij de expeditie van textielreiniging S. Krom te Alkmaar, in ons bezit. Die werden dus gestolen en naar een goed adres gebracht. Alie Hollander en nog een ander brachten die uniformen met de trein naar Amsterdam. Dat was op zich al erg gevaarlijk. Want als ze gepakt zouden worden bij een of andere controle was het leed niet te overzien. Dus alles was piekfijn georganiseerd.

    Wehrmacht
    Er was een auto die voor de Wehrmacht reed. Twee jongens die daar op reden hadden hun medewerking toegezegd. Ze kwamen uit de buurt van Amersfoort. Die hadden op de 31e december dienst. Het plan was, dat we met zijn vijven van de Duitse politie waren. En dat we vijf gevangenen binnen zouden brengen op de Weteringschans. Er was bij ons ook een Rijksduitser, Albert was de naam die hij gebruikte. Die is later ook doodgeschoten. Maar die sprak natuurlijk Duits en hij zou het woord doen. Het was de bedoeling de poort in te rijden om op de binnenplaats te komen. Die poort moest natuurlijk door het Duits spreken van Albert voor ons geopend worden. Dan de z.g. gevangenen uitladen en de SS-ers die nachtdienst hadden in de gevangenis onder schot te krijgen. En dan de echte gevangenen die we op het oog hadden, bevrijden. Ik dacht aan de Zaandammers, ook RVV-ers, Ab Huisman, Sjef Zwolfs, die dat trotyl van de Hembrug had geleverd, en anderen.

    Accu's
    Wat wil het geval. We brengen de nacht door in een huis waarvan de bewoners elders Oud- en Nieuw aan het vieren waren. Ze hadden de woning aan ons overgelaten. Oude huizen met houten trappen, ik meen twee hoog. Gerrit van der Veen ging in de loop van die nacht naar die auto. Die stond in een loodsje dat geleend was; ik weet niet van wie, daar stond ik buiten. Maar de deuren [van het loodsje] konden niet goed dicht. Die auto was er te groot voor. Al vroeg in de avond hadden die twee Amersfoortse jongens gemerkt dat de accu leeg was. Er moest een nieuwe in, anders kon er niet gestart worden. Hoe dat nou gekomen was weet ik niet. Via een Amsterdamse jongen die bij onze groep zat, zijn ze aan een nieuwe accu gekomen. Dus 's nachts nog in dat loodsje aan het werk geweest. Er wordt beweerd dat er licht naar buiten geschenen heeft en zo op de een of andere manier de Duitsers erbij gekomen zijn. Even voor het einde van de sperrtijd zouden we de overval plegen.

    Ontdekt
    Gerrit van der Veen ging ruim voor die tijd naar het loodsje. Hij nam een jongen mee (na de oorlog bleek die Jansma te heten). Het parool was: uniformen aantrekken want we komen direct voorrijden. Ik was zo'n soort Feldwebel, dus een beetje een hoge, wij stonden klaar en wachtten. En ineens een gebonk en gedaver op die trap. En dat klonk in die nachtelijke stilte dubbel zo hard. Komt die Jansma naar boven, buiten adem en van streek: de SD is bij de auto! Gerrit van der Veen is nog boven op dat loodsje weten te komen en heeft gezien hoe die moffen die jongens meenamen. Die auto bleef daar staan. Dus uniformen weg! Alles weg en de benen nemen. Het zat allemaal prachtig in elkaar en was goed voorbereid. Maar hoe de SD daar kwam is een groot vraagteken...

    Arrestatie
    Nou, toen duurde het een poosje en in die tussentijd hebben we wel het een en ander gedaan. Het was niet zo dat we vakantie hielden, hoor, maar ik bedoel, het duurde een poosje voor we weer naar de Weteringschans gingen. Het zou weer onder leiding zijn van Gerrit van der Veen. We hadden een plaats van samenkomst in de Sarphatistraat. Maar omdat Sarphati een Jood was heette die straat toen de Muiderschans. Een nummer dichtbij de 100. Dat was daar een behoorlijke woning, die voor ons beschikbaar was gesteld. Jan Bonekamp was er weer bij. Een paar jongens uit Alkmaar, Johan Asjes en Joop Jongh, Meindert van der Horst. En laat ik dit erbij zeggen: niet lang voor wij bijeen waren, was Karel Pekelharing gepakt, was Paul Guermonprez gepakt."

    Internetbronnen:
    www.schorer.nl
    www.iisg.nl/research
    www.ogs.nl
    www.janbonekamp.nl/BrasserBonekamp.html
    www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu
    http://resources.huygens.knaw.nl/watermarker//pdf/cid/2200-2299/2232.pdf (2015)


    Johan Aaldrik Stijkel



    Han Stijkel (Bron: oranjehotel.nationaalarchief.nl)

    “Eén van de eersten die een verzetsorganisatie van de grond kreeg, was Han Stijkel, geboren in Rotterdam op 8 oktober 1911. Hij had Engels gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Al in zijn studententijd was hij betrokken bij het verzet tegen het fascisme; vanuit Portugal nam hij deel aan verzetsacties tegen Franco tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939)." (Oranjehotel). Hij was een kennis van jonkheer Schorer, oprichter van het Nederlands Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK), die voor gelijkstelling van homoseksuelen opkwam. (Drs. Pieter Koenders, telefoongesprek oktober 2006)

    Netwerk
    “Han Stijkel had contacten in leidende kringen in Den Haag. Daardoor wist hij een aantal belangrijke personen bij zijn groep te betrekken. Deze bestond vermoedelijk uit niet meer dan 80 personen, zeker minder dan de 100 tot 150, die Stijkel zelf noemde. Onder hen was generaal-majoor S. Hasselman (1880) die het militaire deel van het werk voor zijn rekening nam. De groep bestond verder uit onder meer politieagenten, studenten, officieren en kooplieden” – van christelijke, joodse, socialistische en andere achtergrond. Uit een indrukwekkende brief van Han Stijkel is duidelijk dat hij zelf handelde vanuit christelijk-filosofische inspiratie. Hij was onthecht – zie onder.
    “Een actieve kerngroep bevond zich in de Zaanstreek”, met name in Koog aan de Zaan. Het ging om mensen van de socialistische jeugdbeweging AJC, om de directeur van de levensmiddelenfabriek Honig, het echtpaar Ero-Chambon van café-dancing De Waakzaamheid, de eigenaar van garage Zwart en anderen. Men richtte zich in de lijn van Orde-Dienst-groepen (OD) vooral op het verzamelen van militaire gegevens.

    Activiteiten
    “Stijkel had van de regering onder meer de opdracht gekregen de verspreid in het land ontstane verzetsgroepen tot een eenheid te smeden. Daartoe reisden hij en leden van zijn groep het hele land door. Stijkel gebruikte de schuilnaam dr. Eerland de Vries. Tijdens die reizen werden ook spionagegegevens verzameld, die werden doorgegeven aan de Organisatie-Westerveld. ... Dit werk was in de beginfase van de oorlog zeer moeilijk, omdat ondersteunende organisaties (bijvoorbeeld de Persoons Bewijzen Centrale, die valse persoonsbewijzen maakte” – zie Arondéus en Bakker) “nog niet bestonden en onderduikadressen schaars waren. Er werden ook echte beginnersfouten gemaakt; ... Met bepaalde gegevens omtrent de groep, zoals ledenlijsten en wapens werd onzorgvuldig omgegaan. Ook onderschatte men de kracht en jarenlange ervaring van de Duitse contra-spionage. De uiterst gevaarlijke spionnen Van der Waals en Ridderhof (zgn. V-Männer) wisten te infiltreren in de Stijkelgroep”.

    Arrestatie
    “Han Stijkel wilde van de regering in Londen zelf nieuwe instructies in ontvangst nemen voor zijn activiteiten; verder wilde hij een grote hoeveelheid spionagemateriaal naar Engeland brengen. Door bemiddeling van een politieorganisatie kwam Stijkel in contact met de gebroeders Willem (1896) en Arie (1899) van der Plas, Katwijkse vissers, die met hun motorbotter KW 133 Stijkel samen met zijn rechterhand Gude (1916) en Baud (1919)”, beiden eveneens student, “naar een punt op de Noordzee zouden varen, waar ze door een Engelse of Nederlandse onderzeeboot zouden worden opgepikt. Ook zou een ‘rijke jood’ meevaren, die geldelijke steun aan de organisatie had toegezegd in ruil voor de overtocht naar Engeland. Deze laatste bleek echter een Scheveningse vishandelaar die voor de Sicherheitspolizei (Sipo) werkte. Ook binnen de politieorganisatie die had bemiddeld bij het charteren van de KW 133, bevonden zich verraders.


    De later naar UK 65 hernoemde botter KW 133 (Federatie van visserijverenigingen)
    (Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)


    Bij het vertrek uit de haven van Scheveningen op 2 april 1941 ging alles mis. De uitgang van de haven bleek geblokkeerd. Weliswaar konden Stijkel, Gude en Baud nog overboord springen, maar ze werden direct gearresteerd. Na enkele dagen van verhoor werden zij overgebracht naar het Oranjehotel. Al snel volgde de arrestatie van nog eens 15 man; dit aantal liep op tot 47, waaronder 4 vrouwen.” Door loslippigheid van een uitgestapt groepslid werd eveneens het grootste deel van de Koogse ploeg opgerold en in Scheveningen opgesloten. “Ook in het Oranjehotel bleef Stijkel optreden als leider van de groep.”

    Gevangenschap en executie
    ”Na bijna een jaar werd de groep Stijkel op 26 maart 1942 in zijn geheel overgebracht naar Berlijn. Hier werd in september 1942 een strafproces tegen hen gevoerd voor het Reichskriegsgericht, het hoogste Militaire Gerechtshof van Duitsland. Dit was een hoge uitzondering, want nagenoeg alle gearresteerde Nederlandse verzetsstrijders zijn in Nederland berecht. Het proces werd in het geheim gevoerd. De leden van de Stijkelgroep werden als zogenaamde Nacht und Nebel-gevangenen behandeld. ... De afloop van het proces en de terechtstelling bleven lange tijd geheim.


    Graf Han Stijkel (Bron: www.ogs.nl)

    Op 26 september 1942 werden 39 doodvonnissen uitgesproken. Zes leden van de groep kregen gratie (tuchthuisstraf), één overleed in de gevangenis. Ondanks grote inspanningen van de Nederlandse regering in Londen, die het neutrale Zweden verzocht te bemiddelen, en van de consul in Berlijn, bleven de vonnissen van ... 32 resterende leden van de Stijkelgroep gehandhaafd. De veroordeelden leefden vervolgens nog eens acht maanden tussen hoop en vrees, maar op 4 juni 1943 werd op een schietbaan in Berlijn-Tegel het vonnis voltrokken. De 32 leden van de Stijkelgroep werden met een tussenpoos van 5 minuten gefusilleerd, Han Stijkel als eerste. Zowel in de gevangenis als op de executieplaats kregen Stijkel en de zijnen veel steun van de gevangenispredikant Harald Poelchau, die bijzonder onder de indruk was van de houding van de Nederlanders.”

    Onthechting
    In de afscheidsbrief aan zijn vader, ‘Pipa’, schrijft Han over zijn overgang naar een ander, eeuwig leven: ‘Als je dit briefje krijgt, dan ben ik vanuit dit bekende en toch zoo mysterieuze leven tot het groote onbekende leven overgegaan ... Ontdaan van dit materieele lichaam, dat ik altijd als een belemmering heb gevoeld, ben ik waar God wil’. ‘Ver boven dit aardsche bestaan, boven “de geboorte” en boven “den Dood” gaat de zekerheid van het Eeuwige Rijk van de Logos. Mijn geheele verblijf hier op aarde ben ik mij van “die vonk van God” in mij bewust geweest’. Vanuit dit eeuwigheidsbesef wijst hij ook haat- en wraakgevoelens af. ‘Ik deed wat ik meende dat mijn taak was. Ook de Duitschers denken dat’. De macht van de Duitsers beschouwt hij, net als Jezus voor de rechterstoel van Pilatus, als komende van God. ‘God doet altijd voor ons allen het allerbeste, ook al zien we het soms nog niet’.

    Na de oorlog
    “Lange tijd bleef in Nederland onzekerheid bestaan over het lot van de Stijkelgroep. ... De 32 geëxecuteerde leden van de groep bleken begraven te zijn op een begraafplaats in Berlijn-Döberitz, een stadsdeel dat aan het einde van de oorlog in de Russische sector van Berlijn lag. ... Met hulp van de Franse bezettingsautoriteiten konden de lichamen tenslotte in juni 1947 naar de Franse sector van Berlijn worden vervoerd en vandaar naar Nederland worden overgebracht. Onder enorme belangstelling (het lot van de Stijkelgroep was in Nederland hard aangekomen) werden de 32 leden van de groep begraven op de begraafplaats Westduin (Ockenburg) in Den Haag.


    Herdenkingsbijeenkomst voor de Stijkelgroep
    (Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)


    Voorafgaand aan de begrafenis vond een gedenkdienst plaats in de Grote Kerk van Den Haag. Tal van autoriteiten waren aanwezig, waaronder een vertegenwoordiger van Koningin Wilhelmina, die bijzonder veel belangstelling toonde voor de Stijkelgroep. Een stoet van een kilometer lang trok vervolgens door de straten van Den Haag naar de begraafplaats. Daar herinneren 32 eenvoudige houten kruisen en een later opgericht monument aan Han Stijkel en zijn verzetsgroep”.

    Naamgeving
    Na de oorlog werden in tal van plaatsen straten naar omgekomen verzetsstrijders genoemd. In een aantal plaatsen in Nederland leeft ook de herinnering aan Han Stijkel en zijn verzetsgroep voort. Zo is er een Han Stijkelweg in de Noordoost Polder. Aan de snelweg A6,” bij Urk, “draagt een benzinestation eveneens de naam ‘Han Stijkel’. ”Een mulo in Den Haag, later opgenomen in de Dalton Scholengemeenschap, werd eveneens naar hem genoemd. In dezelfde stad bestaat een Han Stijkelplein.
    Voor meer informatie over de andere leden van de groep zie de site van de stichting Eregraf Stijkelgroep, www.stijkelgroep.nl


    Han Stijkelweg in de Noordoost Polder
    (Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)


    Internetbronnen:
    Alle aangehaalde teksten en de foto’s (op een na) stammen van http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp
    De foto van het graf staat bij www.ogs.nl.
    Zie verder www.joodsmonument.nl en www.stijkelgroep.nl
    De homoseksuele identiteit van Han Stijkel werd beschreven door Pieter Koenders, zie: Werkplan onderzoek drs. Marian van der Klein in 'Homo’s in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: vijftig jaar beeldvorming over homoseksuele oorlogservaringen'. Werkplan onderzoek, dec. 2004 (zie www.iisg.nl/research)
    De Zaanse informatie komt uit: J.J. ’t Hoen en J.C. Witte, Zet en Tegenzet (z.j. ca. 1985).


    Frans Toethuis



    Frans Toethuis (©Collectie Jan Carel Warffemius)

    Op deze foto van drie homoseksuele vrienden op het Zandvoortse strand zit Frans Toethuis in het midden, met een opgerolde tekening of affiche tussen zijn knieën. De man links naast hem is Hein Jorissen, de naam van de jonge man rechts, zonder colbert, is onbekend. De foto komt uit een lang geheim gehouden nalatenschap en siert het boek van Klaus Müller over de vervolging van homoseksuelen tijdens de Tweede Wereldoorlog (zie onder). Frans had een joodse vriend van wie de naam niet meer bekend is. Deze werd, als jood, opgepakt en in de Holocaust vermoord. Frans Toethuis leefde van 1910-1989. Hij werkte indertijd bij modehuis 'Nieuw Engeland'.

    Bronnen:
    www.vrolijk.nu over: Klaus Müller (redactie) - Doodgeslagen Doodgezwegen - Vervolging van homoseksuelen door het nazi regime 1933 – 1945’
    Klaus Müller en Judith Schuyf (redactie) Het begint met nee zeggen: Biografieën over verzet en homoseksualiteit 1940-1945, met portretten van Nederlandse homoseksuele mannen en lesbische vrouwen die actief waren in het verzet.
    www.schorer.nl verwijst bij de bespreking van het eerste boek naar een pdf-bestand met fragmenten en foto’s.


    Beginnende Nederlandse homobeweging



    Suikerzakje van Atlantic (Bron: www.suikerzak.nl)

    “Op 14 januari 1940 vond in het Amsterdamse hotel-restaurant Atlanta [Atlantic] bij het Frederiksplein een bijeenkomst plaats om een homoseksueel maandblad op te richten. Aanvankelijk werd gedacht aan de naam 'Ons Leven' maar uiteindelijk werd gekozen voor het meer strijdbare 'Levensrecht'. De drie oprichters waren Jaap van Leeuwen, Niek Engelschman en Han Diekmann.” Engelschman was joods. Diekmann en hij kozen het hotel misschien niet voor niks. Atlantic had een uitgebreide joodse cliëntèle en lag daarbij niet ver van Diekmanns huis. Jacob Sweering, eigenaar van het hotel, zou in de oorlog veel joden helpen onderduiken (zie Mirjam Sweering-Elias, Het Verlaten Hotel, Fontein 2003).
    Het 'woord vooraf' formuleert een belangrijk principe: Wars van godsdienstige of politieke stellingname kent LEVENSRECHT uitsluitend het algemeen humanitaire beginsel als richtsnoer. Het eist daarmee ‘Lebensraum’ voor ieder mens op. In het tweede nummer verwoordt de redactie als antwoord op een ingezonden brief een vergelijkbare stellingname: Het is dan ook juist zoo schoon, dat in principe er liefdesmogelijkheid bestaat tusschen a l l e menschen, ongeacht ras of nationaliteit, leeftijd of stand, godsdienst of geslacht. De koers van het maandblad ging in tegen elke rassenleer en elk superioriteitsdenken.


    Knipsel van Levensrecht (Bron: www.ihlia.nl)

    “Het vierde nummer van Levensrecht was gedrukt maar nog niet verspreid, toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen. De schrijver Jef Last had de redactie gewaarschuwd dat de nazi’s gebruik zouden kunnen maken van het adressenbestand. Daarom vernietigden ze alles wat met Levensrecht te maken had en leerde Van Leeuwen met zijn fabelachtige geheugen, de namen en adressen van de 190 abonnees uit het hoofd.”

    “Na de oorlog werd de antihomoseksuele verordening 81/40 onmiddellijk afgeschaft. Dankzij het feit dat Levensrecht zichzelf tijdens de oorlog had opgeheven en niet met de Duitsers had samengewerkt, kon de vereiste papiervergunning verkregen worden en verscheen op 4 september 1946 het eerste naoorlogse nummer dat opvallend veel lijkt op de drie vooroorlogse nummers. De continuïteit in vorm en inhoud is opmerkelijk.

    “Op zaterdag 7 december 1946 werd in De la Paix in de Amsterdamse Leidsestraat de eerste bijeenkomst gehouden voor de lezers van Levensrecht in de vorm van een lezing van Last die sprak over liefde in Griekenland. De belangstelling was zeer groot. Op zondag 8 december werd in Krasnapolsky aan de Dam in Amsterdam een programma met zang, dans en voordracht gehouden onder de schuilnaam Shakespeare Club. Die schuilnaam bleek niet overbodig want toen Krasnapolsky begreep wat voor club het was, werd duidelijk gemaakt dat men niet meer terug mocht komen. Ook op het punt van maatschappelijke veroordeling was dus sprake van een vooroorlogs aandoende continuïteit. Veel leden van de nieuwe club gebruikten een schuilnaam, de voorzitter Engelschman (Bob Angelo) inbegrepen. De schuilnaam Shakespeare Club werd vervangen door het eveneens verhullende Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC).

    “Voor het naar gelijkberechtiging strevende COC was het sinds de oprichting in 1946 van groot belang om aandacht te blijven besteden aan de homovervolging voor, tijdens en na de oorlog. Zowel de eerste COC-voorzitter, Niek Engelschman (van 1946 tot 1962), als de tweede, Benno Premsela (van 1962 tot 1971), beide tijdens de oorlog ondergedoken, besteedden hier regelmatig aandacht aan.”

    Han Diekmann (1896-1989) is de minst bekende van de drie oprichters, wel de uitgever. Hij fungeerde bij Levensrecht als penningmeester en gebruikte als enige van de redactie zijn eigen naam. Diekmann, in die tijd vriend van de veel jongere Engelschmann, kon dit doen vanwege zijn economische onafhankelijkheid.


    Verantwoording van het garantiefonds, met Diekmann die als enige
    met naam, adres en gironummer wordt vermeld (Bron: www.ihlia.nl)


    Wie was Han Diekmann? Op 19 januari 2008 gaf de historicus Hans Warmerdam in Haarlem een lezing over zijn leven. Dit gebeurde tijdens de nieuwjaarsreceptie van het COC-Kennemerland en stond in verband met de actie voor het openen van een Han Diekmannhuis, waar christelijke homoseksuelen tijdelijk een onderkomen kunnen vinden. Bevrijding Intercultureel kreeg toestemming Warmerdams tekst samen te vatten.

    Johann Heinrich (‘Han’) Diekmann wordt op 29 juli 1896 in Amsterdam geboren. Zijn vader is Duits. Zijn moeder, die er op een gegeven moment alleen voor staat, brengt hem in 1903 naar een weeshuis van het Leger des Heils. Hij gaat er naar de lagere school, krijgt een opleiding, maar kiest ervoor heilssoldaat te worden. Als hij op 27-jarige leeftijd, in 1923, verliefd wordt op een zestienjarige jongen stopt hij met zijn werk voor het Leger des Heils. De relatie met de minderjarige vriend duurt voort, maar is tegen de wet (artikel 248 bis). Diekmann’s hospita geeft hem aan. Hij wordt door de Amsterdamse zedenpolitie gehoord, zonder verdere gevolgen. Maar de jongen wordt door zijn ouders naar een opvoedingsgesticht gestuurd. Han Diekmann worstelt met zijn homoseksuele gevoelens. Hij leert ze te aanvaarden terwijl hij overtuigd christen blijft. Een nieuwe relatie met een minderjarige jongen loopt echter slecht af. De vriend brengt hem in financiële problemen en er wordt opnieuw aangifte gedaan vanwege 248 bis. Diekmann krijgt drie maanden gevangenisstraf plus TBS, die wordt uitgevoerd in de psychopatenafdeling van een Leids gesticht (1928). Als hij na verloop van tijd te kennen geeft geen homo te willen zijn maar een ‘normaal mens’, achten zijn behandelaars hem niet meer ziek. In 1930 komt Han Diekmann vrij. Hij gaat direct het land uit, naar België, waar hij zich tot een succesvol zakenman ontwikkelt. De rest van zijn leven zal hij over de gevangenisstraf en de ter beschikkingstelling zwijgen.


    Han Diekmann (coll. Hans Warmerdam)

    De oorlogsdreiging is voor Diekmann reden in 1938 naar het veilig geachte Nederland terug te keren. Hij vestigt zich op 3 september in Amsterdam, in de Reguliersdwarsstraat. Na een tussenadres huurt hij vanaf april 1939 een huis in de Noorderstraat nr. 62, tusen Reguliers- en Vijzelgracht. Via een jonge vriend maakt Han Diekmann in augustus 1939 kennis met Nico Engelschman. Engelschman (25) is veel jonger en maatschappelijk zeer bevlogen. De dan vijfentwintigjarige Engelschman en de bijna twintig jaar oudere Diekmann krijgen een relatie. Het zou niet meer dan een platonische vriendschap geweest zijn, maar Diekmann blijft zijn hele leven op Engelschman verliefd. Hun korte relatie is voor de Nederlandse homobeweging van grote betekenis. Diekmann zou later zeggen dat hieruit het COC is geboren. Inderdaad was zonder zijn geld, zijn huis en zijn stencilmachine de oprichting en uitgave van het blad ‘Levensrecht’, geesteskind van Engelschman en Jaap van Leeuwen, nauwelijks denkbaar geweest. Maar er is meer. De oproep om de oprichting van het blad mogelijk te maken gaat deels naar de gemeenschappelijke kennissen van Nico en Han. In het eerste nummer, van 1 maart 1940, staat alleen Diekmann onder eigen naam, met adres en gironummer in de titelbeschrijving. Nico staat er in als Bob Angelo, redacteur. Dat geldt ook voor de twee nummers die nog volgen. Diekmann kan dan ook als de uitgever van Levensrecht worden beschouwd. De zedenpolitie houdt zowel hem als Nico in de gaten. Hun persoonsgegevens en een exemplaar van Levensrecht worden naar de procureur-generaal gestuurd. Engelschman moet in de tweede week van maart op het bureau verschijnen. De zedendienst vraagt advies bij het Ministerie van Justitie. Eind maart antwoordt de betreffende ambtenaar: “Dit orgaan voor homosexueelen houdt zich angstvallig binnen de grenzen der strafwet. Ingrijpen is m.i. aan de hand van de bestaande bepalingen niet mogelijk”. Niet lang na de uitgave van het eerste nummer loopt de relatie tussen Diekmann en Engelschman stuk. Dit leidt tot tweespalt in de kring van medewerkers en bedreigt het bestaan van ‘Levensrecht’.

    De bedreiging van buitenaf is echter groter. De Duitse inval op 10 mei maakt het voortbestaan van het blad feitelijk onmogelijk. Het is Han Diekmann die op 5 augustus 1940 tegenover de Amsterdamse zedenpolitie verklaart dat de uitgave van het tijdschrift is gestopt. De sporen van het blad waren toen al grotendeels uitgewist. Op de dag van de Duitse inval had de redactie het derde nummer, dat net gestencild was, met de restanten van de eerdere nummers en de ledenadministratie in een wasketel tot pap gekookt en de brei daarna in de Reguliersgracht gestort. De gelden werden gewoon door Diekmann beheerd. Pas na de oorlog zal er weer contact tussen Diekmann en de andere medewerkers van Levensrecht ontstaan.

    Han verhuist in oktober 1941 naar Haarlem, waar hij op het adres Ripperdastraat 15c woont. Vanaf april 1942 beginnen de systematische acties om niet alleen werklozen, maar ook Nederlandse arbeiders in Duitsland tewerk te stellen. In 1943 worden studenten en ex-militairen gedwongen om te gaan. Velen weten zich aan de maatregelen te onttrekken. In augustus van dat jaar eist Generalbevollmächtigter Fritz Sauckel 150.000 Nederlandse mannen. Aanvankelijk stelt men de maximumleeftijd op 45 jaar, later wordt deze verruimd naar 50. Han Diekmann besluit nu onder te duiken, vermoedelijk in Amsterdam. Daar wordt hij op 6 juni 1944, als de geallieerden in Normandië landen, bij een razzia opgepakt. Zijn rode das en zijn opmerking dat hij het niet nodig vindt in Duitsland te gaan werken laden de verdenking op hem dat hij communist is. Na een korte gevangenschap in kamp Amersfoort wordt Diekmann bij de Messerschmitt-vliegtuigfabrieken in Stuttgart tewerkgesteld. Hij werkt er als kok en administrateur en weet te overleven. In juni 1945 is hij terug in Haarlem.

    Als Nico Engelschman het blad Levensrecht in 1946 opnieuw uitbrengt (nummer 4) draagt het titelonderschrift maar één naam, J.L. van Dijk, met adres en gironummer. Han Diekmann voelt zich gepasseerd, maar wordt uiteindelijk wel actief in de lezerskring van het blad, Wetenschappelijk, Cultureel- & Ontspanningscentrum de ‘Shakespeare Club’. Als dit in 1949 wordt omgezet in het Cultuur en Ontspanningscentrum (COC) start Diekmann een afdeling in Haarlem (januari-september 1951). In 1956 wordt hem door het COC het erelidmaatschap toegekend. Han Diekmann overlijdt in 1989 in Heemstede.

    Bronnen:
    Lezing Hans Warmerdam op 19 januari 2008 voor het COC Kennemerland
    http://www.nationaalarchief.nl/images/3_9557.pdf (dwangarbeid)
    http://www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf (hier zijn ook de twee andere nummers uit 1940 als pdf-bestand te vinden)
    http://www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (Rob Tielman Jan Carel Warffemius)
    http://www.herdenkenenvieren.nl/hev/4.mei/organisaties.van.de.naoorlogse.generatie (over de betrokkenheid van het COC bij 4 mei).



    Nico Engelschman



    Nico Engelschman (© Collectie Jan Carel Warffemius)

    “Nico Engelschman werd op 12 november 1913 in Amsterdam geboren. Hij was de oudste van vijf jongens. Zijn vader was handelsreiziger, zijn moeder huisvrouw. Van huis uit behoorde hij in feite politiek noch godsdienstig tot een bepaalde richting. Zijn vader was joods, zijn moeder lutheraans – beide niet praktizerend. Niek zocht en vond zijn eigen weg...
    Al snel daarna kwam Engelschman in het arbeidsproces terecht. Armoede door de werkloosheid van zijn vader maakte een middelbare schoolopleiding onmogelijk. Engelschman kreeg een baan als jongste bediende bij een exportmaatschappij op Nederlands-Indië. Tot de Japanners in 1942 Nederlands-Indië bezetten, werkte hij daar. In die tijd werd hij ook lid van Mercurius, de Algemene Nederlandsche Bond voor Handels- en Kantoorbedienden. Hij kwam in de jeugdbeweging van de bond terecht ... Engelschman werd in 1932 lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een partij die zich in 1932 van de SDAP had afgescheiden. In 1935 fuseerde de partij met de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet tot de RSAP. Het was een betrekkelijk kleine groepering van enkele duizenden mensen. Met name de jeugd was actief in de RSAP. Engelschman werd secretaris van de Revolutionair Socialistische Jongeren” - waarvan zijn broer Hennie eveneens lid was. Al in de winter van 1933 was Nico actief geweest bij het ophalen van gevluchte Duitse socialisten aan de Duitse grens. In 1936 schreef hij de eenakter ‘Fascistische terreur’ over de bloedige onderdrukking door het fascisme. Dit vooroorlogse verzet zou na de bezetting gewoon doorgaan.
    “’Er werden ook lezingen gehouden over seksualiteit in navolging van Reich. Homoseksualiteit werd dan heel vaag aangestipt. In de jeugdbeweging leerde ik ook Last en Rot kennen. Ze werden gevraagd om lezingen te houden. Later begreep ik pas dat Last ook homoseksuele gevoelens had, hoewel ik dat had kunnen weten door zijn boek Zuiderzee, waarin dat aspect zeker naar voren kwam.'
    “Op vierentwintigjarige leeftijd werd hij zich volkomen van zijn homoseksuele gevoelens bewust. Via een advertentie in het Wierings Weekblad, het Amsterdamse huis-aan-huis advertentieblad, leerde hij in 1938 een oudere homoseksuele man kennen, een academicus. Via Ellenberger kwam hij in contact met Schorer, die hij tot twee keer toe bezocht. In die tijd begon hij zich ook te verdiepen in allerlei beroemde, onder anderen Griekse en Romeinse, homoseksuelen uit de westerse geschiedenis. Hij begon Couperus te lezen. 'Het werd me duidelijk dat er een heleboel beroemde homoseksuele schrijvers waren geweest, waarvan ik tot dan nauwelijks enig idee had ... Met alle bewondering die ik voor Schorer en zijn medewerkers had, had ik toch het idee dat het niet voldoende was. Er zou meer gedaan kunnen en moeten worden.'
    “Engelschman besloot zich hier volledig aan te wijden en met zijn politieke activiteiten te stoppen. Sal Santen, ook RSAP-lid, beschrijft hoe Sneevliet hem dit vertelde: 'ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging. [..] Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homosexueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.'” De tweelingbroers Pim en Pam, kinderen van Sneevliet, waren heimelijk ook homoseksueel.
    “Via Schorer kreeg [Benno] Stokvis de naam op van Engelschman. Stokvis vroeg hem of hij een autobiografie wilde schrijven. Dat resulteerde in autobiografie III in Stokvis' boek (De Homosexueelen. 35 autobiographieën. Lochem, 1939). De redelijk gunstige ontvangst van het boek vormde voor Engelschman de aanleiding om zijn idee dat er wat meer kon en moest gebeuren, uit te voeren. Samen met Ellenberger en Diekmann, zijn toenmalige persoonlijke vriend, ondernam hij stappen. In het najaar van 1939 verscheen een rondschrijven, waarin aangekondigd werd dat er een tijdschrift voor homoseksuelen zou komen. Het rondschrijven was ondertekend door Bob Angelo, het pseudoniem dat Engelschman voortaan gebruikte en waaronder hij bekend werd.” Op 1 maart 1940 verscheen het eerste nummer van Levensrecht, Maandblad voor Vriendschap en Vrijheid. In mei waren er al 190 abonnees, toen de uitgave vanwege de bezetting werd gestaakt.


    Persoonsbewijs (28 januari 1943) van Nico Engelschman:
    zijn beroep ‘kantoorbediende’ is veranderd in ‘toneelspeler’
    (©Collectie Jan Carel Warffemius)


    “Toen de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, kwam Engelschman in het verzet terecht. 'In de oorlog heb ik aan het verzet deelgenomen, maar dat vind ik eigenlijk een groot woord. Een van mijn broers en ik hebben joodse vrienden geholpen. Ze leven nog. Jef Last en Tom Rot, die ook in het verzet zaten, kwamen een keer in de week met anderen bij mij thuis vergaderen. Dat was vanaf 1943, toen ik aan de Keizersgracht ben komen wonen. Zelf heb ik toen deels bij mijn moeder deels bij derden ondergedoken gezeten.'
    “Vermoedelijk was Engelschman betrokken bij de verzetsgroep van de RSAP. De RSAP had ook banden met de Vonk-groep waar Last en Rot bij zaten.” Hij vond zelf dat zijn verzetswerk geen naam mocht hebben.
    ”In de jaren dertig was Engelschman lid geworden van een amateurtoneelgroep, die politiek noch godsdienstig georiënteerd was. In 1942 probeerde hij nog om op de toneelschool te komen. Hij werd niet toegelaten omdat hij twee joodse grootouders had. Hij mocht wel voor een half jaar hospitant worden. Daarna heeft hij bij toenmalig bekende acteurs lesgenomen. Na de oorlog kwam hij bij de toneelgroep De vijfde mei werken. Het was een toneelgroep met mensen die allen principieel geweigerd hadden lid te worden van de Kultuurkamer. Sedertdien was hij dus beroepsacteur.
    In 1946 begon Engelschman opnieuw met Levensrecht”, waaruit het COC is voortgekomen. Een van de onderscheidingen die hij postuum zou krijgen was de naar hem genoemde brug (1998) bij het Amsterdamse Homomonument. In Leiden (1990), Nijmegen (1991) en Groningen waren al straten of lanen naar hem genoemd, in Den Haag een park.


    Naar Engelschman vernoemde brug in Amsterdam (Bron: members.chello.nl)

    Bronnen:
    users.cybercity.dk/ ~dko12530/53.htm (drs. J.N. Warmerdam & drs. P. Koenders 1987, gesprek met Nico Engelschman)
    http://www.offensief.demon.nl/krant/offensief-165.pdf (Ron Blom)
    www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2006-1.pdf (Hans Warmerdam, foto 1938)
    www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (foto PB 1943)
    members.chello.nl/mennevellinga/homomonument.html (foto brug)
    www.gaypnt.demon.nl/straatnamen/E.html (straatnamen Nijmegen)
    Homo-Encyclopedie van Nederland (2005)



    Jaap van Leeuwen

    “Jaap van Leeuwen (1892-1978), geboren in Leiderdorp, was actief binnen het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK), dat door jonkheer Schorer in 1919 was opgericht en zichzelf bij de inval van de nazi’s ophief”. Dat gold ook voor het blad Levensrecht, dat net drie nummers had gezien. Van Leeuwen was onder pseudoniem een van de schrijvers. Zie hieronder het eind van zijn bespreking van de publicatie ‘De Homosexueelen’ van Mr. S. (Benno Stokvis) uit nummer 1.

    Nogmaals een eeresaluut voor het werk van Mr. S., wiens persoon
    ons sympathiek werd door de daad van deze uitgave, die
    hem, wij voorspellen het bij dezen, meer verguizing dan succes
    zal bezorgen, ja zelfs reeds bezorgd heeft voor de totstandkoming
    er van (zie Voorwoord). Laat Mr. S. echter gerust zijn: de
    Waarheid zegeviert steeds! De Samaritaan, die barmhartigheid
    toont is meer dan de Priester en de Leviet, die met minachting en
    anathema het slachtoffer passeeren. En de Kerk van heden is, wat
    deze zaken betreft, de successie van Priester en Leviet en niet
    van den Barmhartigen-Samaritaan.

    ARENT VAN SANTHORST.


    Van Leeuwen raakte tijdens de oorlog betrokken bij de Parool-groep. Herfst 1941 werd de verspreidingsgroep waaraan hij deelnam verraden en opgepakt. Omdat er niets tegen hem bewezen kon worden en hij weerbaar en ongebroken standhield, werd hij na zeven maanden vrijgelaten. Gelukkig had hij alle boeken en documenten die hem en anderen in de problemen hadden kunnen brengen tijdig ondergebracht bij zijn ouders in Zeist. Alles wat zich in zijn kamer in Amsterdam bevond bij de familie Addicks bleek vernield of weggesleept te zijn. In 1943 moest hij opnieuw onderduiken toen bleek dat de Sicherheits Dienst weer op zoek naar hem was. Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt dat hij tijdens de bezetting doorging met netwerken. Daarbij hielp dat hij al voor de oorlog gewend was om een dubbelleven te leiden. Zo vond veel van de schriftelijke communicatie plaats via poste restante afspraken met kioskhouders, bijvoorbeeld op het Spui in Amsterdam. Ook maakte hij voor, tijdens en na de oorlog gebruik van een schuilnaam: Arent van Santhorst.” In de Nijmeegse Goffertbuurt is een laan naar hem vernoemd; in dezelfde wijk zijn Benno Stokvis, Niek Engelschman, Anna Blaman en burgemeester Dales vernoemd.


    Naar Van Leeuwen vernoemde laan in Nijmegen (Foto: Rob Essers)

    Bronnen:
    www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf
    www.ihlia.nl
    www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (Rob Tielman Jan Carel Warffemius)
    www.gaypnt.demon.nl/straatnamen/E.html (straatnamen Nijmegen)
    www.noviomagus.nl (idem)
    e-mail Rob Essers (foto Jaap van Leeuwenlaan)



    Joop Leker (29 juli 1920 - 23 april 2008)



    Joop Leker, 2007 (foto: Mireille Vroege)

    Joop groeide op in de Amsterdamse Haarlemmerbuurt. Het gezin telde vijf kinderen: drie zussen, Joop en een gehandicapte broer. Zijn vader had een juwelierszaak, die hij vanwege drankproblemen verwaarloosde. Op zijn veertiende jaar ging Joop werken. Toen hij ontdekte homoseksueel te zijn kreeg hij het moeilijk. Zijn moeder en zijn zussen accepteerden zijn geaardheid, zijn vader deed dat niet. Hij bleef werken, volgde de avondschool en zou na de oorlog opklimmen tot directeur personeelszaken bij een machinefabriek in Delft. Daarna werd hij een succesvol zakenman. Joop was erbij toen in 1949 het COC werd opgericht. Toen droeg hij een schuilnaam, Joop van Delft. Joop Leker was in de jaren 1954-1956 en 1961-1963 lid van het hoofdbestuur. Hij speelde een rol in de discussies over de nieuwe koers die het COC vanaf begin jaren zestig tijdens het voorzitterschap van Benno Premsela insloeg. In 1991 stierf Joops vriend Peter Overbeek aan aids. Ze hadden dertig jaar samengewoond. Op Aids Memorial Day las Joop jaar na jaar de namen van aids-slachtoffers voor.
    Joop was in de oorlog geen lid van een verzetsgroep, maar trad wel moedig op. Aan het begin van de oorlog kwam Joop Leker op voor zijn joodse tante Stella, chef-inkoopster bij de Bijenkorf. Het grotendeels joodse bedrijf kreeg in het voorjaar van 1941 een Duitse ‘Verwalter’. Deze moest joodse medewerkers ontslaan. De man was echter een ‘goeie’ Duitser. Joop ging naar hem toe en kreeg gedaan dat het loon van zijn tante en andere ontslagen joodse personeelsleden werd doorbetaald. Toen ze onderdook bracht hij het maandelijks naar haar schuiladres. Dit zou hij ook voor de collega’s van zijn tante hebben gedaan.
    Bij een razzia in het voorjaar van 1943 werd zijn aangetrouwde Joodse familie van huis gehaald. Toen Joop ervan hoorde ‘rende hij erheen, negeerde de snauwende agenten, zag het jongste zoontje bij zijn moeder staan en pakte hem beet. Samen wandelden ze weg; brutaal en levensgevaarlijk.’ Joop bracht het jongetje (3) naar het huis van een vriend. Toen er naast het onderduikadres in Zwanenburg NSB-buren kwamen wonen, bracht hij hem naar een onderduikadres in Katwijk. De kleine jongen was gered. Zijn oudere broer werd op 16 april in Sobibor vergast, zijn ouders eind augustus in Auschwitz. Zijn zuster (19) stierf bij de bevrijding van Auschwitz, in januari 1944. Joop zou zich later steeds afvragen waarom hij niet eerder die zus had getrouwd.
    In de zomer van 1943 werd een vriend vanuit de zeeverkenners, Freek, opgepakt en naar kamp Amersfoort gestuurd. Freek werkte bij vliegtuigbouwer Fokker, een ‘kriegswichtig’ bedrijf. Joop ging ook hier op af. Hij kreeg van de directeur gedaan dat deze een brief schreef over de onmisbaarheid van Freek. Joop liet de Duitse autoriteiten in Den Haag stempels zetten en ging met het document naar de kampcommandant. Een paar dagen later was Freek vrij. Ze bleven levenslang vrienden.

    Bronnen:
    Peter Brusse, ‘Uit het leven’, Volkskrant 24 mei 2008
    http://www.coc.nl/dopage.pl?thema=any&pagina=viewartikel&artikel_id=2315
    www.joodsmonument.nl
    http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/3299530/afleveringen/1132219/items/9070561
    http://warrenmarley.com/JoopLeker.htm


    Gé Winter (1909-1992), Amsterdams amateur-toneelspeler en de Deventer dansleraar Mau van Spiegel (1904-1981) hadden in 1940 een relatie gekregen. Mau was joods en dook bij zijn vriend onder. Gé Winter redde Van Spiegel, veel van zijn familieleden en anderen het leven. Hiervoor kreeg hij een Yad Vashem onderscheiding van de Israëlische regering. Na de oorlog traden zij op COC-feestavonden op als de freules Van Pothoven tot Ruigenhoek.



    Henri Methorst (foto: www.conferenceinterpreters.com)

    Henri Methorst (1909-2007), Haagse uitgever en tolk, bezorgde de psychiater Coen van Emde Boas en zijn vrouw een veilig onderkomen. Ook hij kreeg een Yad Vashem-onderscheiding. Na de oorlog werd hij een vooraanstaand COC-lid, onder meer door zijn werk voor het International Committee for Sexual Equality (ICSE). Henri was een der eerste Nederlandse tolken in de beginnende Europese organen. Hij stierf op 10 augustus 2007. Het overlijdensbericht luidde:'"De waarheid is een land zonder paden" (J. Krishnamurti). Na 98 jaar is er een einde gekomen aan het vitale, rijken en voor velen inspirerende leven van Henri W. Methorst Interprète de Conférence A.I.I.C., 's-Gravenhage, 12 april 1909 - Laren, 10 augustus 2007. Hij was ons zeer dierbaar en we wensen hem een goede reis'. (www.xs4all.nl/~vinkring/ Simon Vinkenoog).

    Bronnen:
    www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2006-1.pdf
    Homo-Encyclopedie van Nederland (2005)


    'Castrum Peregrini'

    'De pelgrimsburcht'


    Het huis aan de Herengracht 401
    (Bron: www.castrumperegrini.nl)


    “Op de Herengracht te Amsterdam, op de hoek van de Beulingstraat en tegenover de Leidsegracht, staat een wereldberoemd huis, door Mattias Duyves 'de homoseksuele versie van het Anne Frankhuis’ genoemd. ... [De bewoners] waren meest mannen van de mannenliefde maar zelf noemden ze zich nooit homoseksueel”, aldus het relaas van Gert Hekma in een artikel uit april 2004 over de start van Castrum Peregrini. Dat het huis van begin af aan werd getekend door seksueel misbruik, ook van minderjarigen, werd pas in 2017 publiekelijk bekend. Hier woonde, vanaf midden 1942, de Duitse dichter en schrijver Wolfgang Frommel (1902-1986), met vrienden van wie sommigen er als joden ondergedoken zaten. De uitnodiging kwam van Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Den Haag, 11-9-1912), een kunstenares die onder meer bij de glazenier Joep Nicolas in Roermond studeerde en een langdurige relatie met hem aanging. De dichter Adriaan Roland Holst noemde haar 'het meisje met de natste naam van Nederland' (www.studiokoning.nl).

    Wolfgang Frommel


    Wolfgang Frommel (Bron: www.gaynews.nl/article04.php?sid=669)

    Frommel, geïnspireerd door de Duitse dichter Stefan George en in zijn opvattingen conservatief en elitair, was in zijn publicaties nauwelijks kritisch ten aanzien van het nationaal socialisme. Nadat Hitler aan de macht was gekomen aanvaardde hij een baan als radiopresentator in Frankfurt (1933-1934). De naam van het programma was 'Vom Schicksal des Deutschen Geistes'. Frommel schreef ook krantenartikelen. Expert Michael Phillip merkt over deze periode op dat Frommels houding tegenover de nazi's een conformerend karakter had. Hij koesterde zijn contacten met de Hitler Jugend (HJ) in Frankfurt en met hoge partijfunctionarissen in Berlijn. Een lokale leider van de HJ, Sven Schacht, was zijn geliefde. Na de Putsch van Röhm in 1934 werd Sven slachtoffer van de anti-homo-maatregelen. Hij stierf in concentratiekamp Mauthausen.

    Vlucht
    Ook Frommel kwam onder verdenking te staan van de lokale Gestapo die in de gaten had dat hij homoseksueel was. Daarnaast onderhield hij contacten met jongens van de nazi-vriendelijke joodse organisatie Das schwarze Fähnlein, en met name de minderjarige Buri. In 1934 ging hij lesgeven aan de Universiteit van Greifswald en werkte hij voor de radio in Berlijn. Later ging hij naar Zwitserland (Basel), Italië (Florence) en Frankrijk (Parijs). Hij kwam terug naar Duitsland maar vertrok in 1937 weer naar Frankrijk. In 1936 hadden de nazi's zijn meest bekende publicatie 'Der dritte Humanismus' op de zwarte lijst gezet.

    Frommel vluchtte in 1939 naar Nederland. Hij besloot te blijven. In die tijd maakte hij deel uit van de kunstenaarskolonie in Bergen. Hij woonde in het huis 'De Zonnebloem' van schilderes Etha Fles. Zij nam hem in huis op voorspraak van de toen landelijk gevierde dichter Adriaan ('Janie') Roland Holst. Frommel kende hem van een bezoek in 1925.


    F.W. Buri (exp. Castrum-NIOD)

    Bergen
    Marita Keilson-Lauritz (2006) merkt op dat Frommel al in Bergen een kring van jonge vrienden om zich verzamelde. Uit Bergen was dat het jonge vriendenpaar Vincent Weyand (Bergen, 31-10-11921), zoon van een kunstschilder, en Chris Dekker (1922-1996). Van de Quakerschool voor met name Duitse vluchtelingen in Ommen waren het twee van zijn vroegere joodse vrienden: William (Billy) Hildesheimer en Adolf Wongtschowski ('Buri') - beiden 14 toen de relatie met Frommel begon. Van Buri staat vast dat hij niet homoseksueel was. Hij had hen met de vlucht naar Nederland geholpen. De huisschilder Buri werkte sinds 1937 als leraar handwerken in Ommen, Billy was er muziekleraar. Billy organiseerde er musical-achtige producties, zoals later ook in het Duitse kamp voor oorlogsgeïnterneerden. Daar overleefde hij de oorlog dank zij zijn eerder verworven Engelse nationaliteit (met dank aan Rien Buter, juli 2010).

    In 1941 werd een portret van Roland Holst gemaakt door Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Den Haag, 11 sept. 1912), die sinds 1940 met haar ouders in Bergen woonde. Roland Holst vroeg haar of ze een Duitse vriend wilde ontmoeten, Wolfgang Frommel, een protestantse dichter uit Heidelberg. Gisèle maakte kennis met hem, was erg onder de indruk van zijn verschijning en eruditie, en bood hem haar hulp aan, voor als hij die nodig zou hebben. Vanaf 1940 huurde ze een pied-à-terre op de derde verdieping van Herengracht 401 (foto) in Amsterdam. Een paar kamertjes, zonder keuken.

    Onderduik in Amsterdam
    Toen vanaf 1942 de kustgebieden 'jodenvrij' werden gemaakt - de joodse bewoners van Bergen moesten hun huizen op 22 april verlaten - voelde Frommel zich ook niet veilig en trok hij bij Gisèle in. Hetzelfde gold korte tijd voor de andere Duitse, homoseksuele schrijver, met wie Frommel sinds 1940 contact had op basis van zielsverwantschap, Wolfgang Cordan (zie onder). Marita Keilson-Lauritz neemt aan dat Cordan als eerste onderdak bij Gisèle vond, en vertrok toen Frommel kwam. Buri (Frankfurt, 1919) volgde al gauw. Hij had Ommen in september 1940 verlaten en in Limburg onderdak gevonden bij de kunstenaar Charles Eyck (Houthem St. Gerlach). Toen op 1 mei 1942 de 'jodenster' werd ingevoerd werd het onveilig. Frommel bezocht hem en nodigde hem uit om naar Amsterdam te komen.

    Buri
    Dat was niet eenvoudig. Vincent Weijand was bereid als taxipassagier langs een afgesproken plek in de buurt van Sittard te komen, op weg naar het station, en in een impuls een lifter mee te laten rijden. De lifter was Buri. Op het station wachtte Wolfgang Frommel, die de twee jongelui meenam naar Amsterdam. Hij maakte daarbij gebruik van een gele band die hij als Duitser in Nederland aan zijn korte militaire dienst bij de Wehrmacht had overgehouden. Het NIOD vermoedt dat Wolfgang Frommel in dienst was geweest bij een niet-strijdend gedeelte van de Wehrmacht. Zij droegen burgerkleding en waren herkenbaar aan een armband. Normaal genomen werd een band met de tekst Deutsche Wehrmacht gebruikt. Het is niet onmogelijk dat Frommel met deze band werkte bij de Luchtbeschermingsdienst (Luftschutz) in Alkmaar. Claus Bock heeft het over de 'Schutztruppe' waar Wolfgang en zijn vried dr. Späth bij dienden (p.54,141). Intussen had Charles Eyck een brief van Buri gevonden waarin stond dat hij zelfmoord zou gaan plegen. Gisèle verwelkomde de helden met rode rozen. Het gebeurde op 8 juli 1942.


    http://www.germanmilitaria.com/Heer/11ClothInsignia2.html

    Joseph en Miep
    Dankzij onderzoek door zijn Amerikaanse dochter Francesca Rheannon weten we dat Joseph Antonius Hubertus Maria Teunissen (Weert, 1917-1979) en zijn vrouw Miep (Wilhelmina) Benz (1920- ) sinds 1939 op de vierde verdieping van het Huis aan de Herengracht woonden. Toen Buri zich bij Gisèle en Wolfgang voegde, werden zij als buren geïnformeerd over de politieke achtergrond van de twee Duitsers. Guido werkte als fietsbode maar was opgeleid als timmerman. Frommel vroeg hem daarom in het pand slimme onderduikplekken te maken. Guido maakte bijvoorbeeld een schuilplaats in de pianola, door het motortje eruit te halen. Deze plek zou tijdens een razzia Buri's leven redden. Miep werkte in warenhuis 'De Bijenkorf', waarvan de eigenaren joods waren. Het echtpaar bleek betrouwbaar te zijn en werd belangrijk voor het beginnende Castrum-project. Hun verdieping werd ingeschakeld bij de onderduikactiviteiten van de Frommel-kring, en ook als woning. Zoals Maria Keilson schrijft, werd Joseph 'George' genoemd - Engelse uitspraak -, en later (door Percy Gothein) 'Guido', de naam van een intieme vriend van Dante. De eerste twee verdiepingen werden bewoond door mensen die geen relatie met de groep rond Wolfgang Frommel hadden.

    Kasteel Eerde en De Esch


    Kasteel Eerde en De Esch (inzet)
    Tekening van Haro op het Veld uit 1952 (bron: www.haroophetveld.nl)


    Wolfgang Frommel had evenals Wolfgang Cordan contact met een kostschool in sprookjeskasteel Eerde, op het landgoed van de familie Van Palland te Ommen. Zij werden er wel voor lezingen uitgenodigd, maar nooit aangesteld.

    Quakers
    Op 12 oktober 2007 werd bij het NIOD over het ontstaan van de school gesproken. De Quaker-gemeenschappen van de Verenigde Staten, Engeland, Duitsland en Nederland wilden in het begin van de jaren dertig een internationale school in Duitsland opzetten, op democratische grondslag en met Engels als voertaal. Het diploma was het internationaal erkende Oxford School Certificate. De nazi's wilden zo'n centrum (uiteraard) niet. Zo kwam de school in Nederland. Brodeloos geworden Quaker-docenten uit nazi-Duitsland konden er terecht. Kinderen van gevluchte joden en andere tegenstanders van Hitler werden er leerling; ook enkele Nederlandse en Engelse kinderen kwamen naar Eerde, vanwege de kwaliteit van de school. Op 4 april 1934 werd de school door Quaker-voorman Pieter M. Ariëns Kappers geopend: 'Du kennst keine Völker, Du kennst keine Rasse'. ('God, Gij kent geen volken, Gij kent geen rassen'). Er waren in de bloeitijd 120 pupillen, die door 20 tot 30 stafleden werden onderwezen en gevormd. De school stond in de traditie van het progressieve Duitse 'Landeserziehungsheim'.

    Duitse bezetting
    Door de Duitse bezetting kwam de Quaker-school van Eerde in gevaar, met name na invoering van de Duitse rassenwetten. Men wilde de school echter niet sluiten. De bezetting leek immers wel mee te vallen en waar moest men met staf en docenten naar toe? Ariëns Kappers nam persoonlijk contact op met de Duitse bezetter en volgde hierbij de Quaker-traditie van stille diplomatie en goed vertrouwen. Een studievriend, SS-er, was Kulturbeauftragte bij Seyss-Inquart. In september 1941 werd het joodse kinderen verboden om nog langer lessen te volgen op niet-joodse scholen. Eerde volgde dit verbod. Veel joodse kinderen waren voor mei 1940 al naar hun familie teruggegaan (als dat mogelijk was), maar 9 van hen verbleven toen nog in Eerde, evenals 3 docenten. Ze werden apart gezet in 'kindertehuis' villa 'De Esch', elders op het landgoed (zie inzet tekening rechtsboven). Dit was hiermee de joodse school van Ommen. Docenten en leerlingen beloofden niet te vluchten of onder te duiken. Tragisch genoeg werden de negen leerlingen die zich aan die belofte hielden slachtoffer van de Holocaust. De drie docenten en de meeste andere leerlingen overleefden. Vier van de overlevenden behoorden tot de vriendenkring van Frommel en Cordan.

    Claus Bock
    Een van hen was Claus Victor Bock, geboren in Hamburg (1926) en via Brussel in Nederland aangekomen. Zij vader was Tsjechisch, zijn moeder Duits. Op 21 september 1938 ontvluchtte het joodse gezin Duitsland. Net op tijd. De laatste dag van die maand zou het verdrag van München worden gesloten en België liet vanaf 22 september geen Tsjechische paspoorthouders meer toe. Vader Bock was handelaar in chemicaliën en had zakelijk contacten in Brussel. In opdracht van een Belgische firma kon hij voor één jaar - zoals men toen dacht - met zijn vrouw naar Brits-Indië gaan. Het leek beter als de jonge Victor in Europa bleef. Waar? Het speciaal voor Duitse vluchtelingenkinderen opgerichte Quaker-internaat in Eerde was een voor de hand liggende keuze. Huismoeder Josi Warburg was bovendien klasgenoot geweest van moeder Bock.
    In het voorjaar van 1941 gaf Frommel een lezing op kasteel Eerde en had er, zoals Marite Keilson formuleert, een onstuimig-erotische ontmoeting met Claus. In zijn terugblik 'Untergetaucht unter Freunden' (1985) beschrijft hij deze ervaring als een 'vonk die verwekkend oversloeg'. Daarmee gebruikte hij de verhullende formulering die bij Castrum voor gedwongen seksuele overgave aan de Meester (Frommel) in zwang was. Het ging bij Bock feitelijk om pedofilie en gedwongen seksualiteit. Frommel zag in hem een nieuwe aanwinst en vond een adres voor hem in Bergen, bij de familie Dekker-Maathuis aan de Guurtjeslaan. Rheannon schrijft dat Frommel Guido vroeg om daar ook een schuilplaats te maken, onder de vloer van de slaapkamer van zoon Chris. De eenvoudige schuilplek bestaat nog. Chris' zoon Vincent vraagt zich af of Guido ervoor nodig was om die te maken. Opvallend is de merkwaardige tekst die op de houten wand werd geschreven, waarschijnlijk door Claus. Nazionalsozialistische Judenhilfe Adolf Hitler. Het was Guido die Claus bij de Dekkers bracht. In februari 1943 voegde Claus Bock zich bij de groep aan de Herengracht. Hij woonde bij Guido en Miep op de vierde verdieping.



    Schuilplek bij de fam. Dekker-Maathuis in Bergen. Foto: Chris Dekker

    Cordan
    Wolfgang Cordan gaf, in maart 1941, eveneens een lezing in Ommen. Hier is het, zoals Keilson beschrijft, een andere leerling die grote indruk maakt: de 17-jarige Johannes Piron (vadersnaam: Kohn). Uit de ontmoeting ontstaat een levenslange relatie. Een tweede 'onverwacht volgelingschap' (Cordan) doet zich voor door de vriendschap met Thomas Maretzki, een net geslaagde joodse leerling van de school, die geen andere plek had gevonden. Cordan haalt hem na de invoering van de jodenster (mei 1942) over om kasteel Eerde te verlaten en met hem naar Bergen te gaan. Daar vinden beiden eerst onderdak bij een oude vriend van Wolfgang, Theo van der Wal (zie onder), en vervolgens bij de moeder van Chris Dekker, die tot de vriendenkring van Frommel behoorde.

    Polderhof in Bergen


    Chris Dekker door Haro op het Veld
    Bron: R. van Rossum du Chatel (2005)


    Chris huurde vervolgens een huis aan de rand van Bergen, waar Wolfgang Cordan met zijn beschermelingen kon wonen. Johannes Piron ('Angelo') kwam er heen, evenals de ook Duits-joodse Ommen-leerlinge Liselotte Brinitzer. Eva Kohn, een zus van Johannes, had haar bij Frommel in Bergen gebracht. Cordan noemde het huis de 'Polderhof'. Ook Claus Bock woonde tussen zijn verblijf bij de moeder van Chris Dekker en de verhuizing naar de Herengracht kort op de 'Polderhof'. Vanwege de dreigende evacuatie van Bergen sluit het huis in februari 1943.

    De kring rond Frommel

    Manuel en Peter (1923-1987) Goldschmidt, 'half-joden' volgens de nazi-wetten, waren ook leerlingen uit Eerde. Zij hoorden tot de kring rond Frommel. Hun niet-joodse moeder zorgde voor veilige papieren. Ook hun niet-joodse uiterlijk maakte het mogelijk dat zij Ommen zonder onder te duiken konden verlaten. Manuel woonde in een pension aan de Singel en was een regelmatig bezoeker van Herengracht 401, net als zijn broer. Andere huisvrienden waren Reinout van Rossum du Chatel en, uit Bergen, Chris Dekker en Vincent Weyand. Toen de literator Percy Gothein in november 1943 op bezoek kwam, de voormalige oogappel van Stefan George, die Wolfgang Frommel tot meester en minnaar diende, werd in de keuken van Miep en Guido Theunissen een bijzondere foto van de mannen uit de Frommel-kring genomen (Keilson-Lauritz 2006; foto zie onder). De foto toont feitelijk een sekteleider, Wolfgang Frommel, en zijn meester Gothein, omringd door discipelen. In 1944 kwam Gothein voor langere tijd terug. Vanwege de zwijgcultuur die Frommel schiep, kon Reinout pas in 1996 schrijven dat Percy Gothein zich 'plotseling in een jongensbordeel waande' (Annet Mooij, p.201).


    Bovenste rij (van links naar rechts): Vincent Weyand, Peter Goldschmidt
    Middelste rij: Reinout van Rossum du Chatel, Manuel Goldschmidt, Chris Dekker
    Onderste rij: Friedrich W. Buri, Wolfgang Frommel, Percy Gothein, Guido Teunissen
    (Bron: www.castrumperegrini.nl en Peter Elzinga)


    De Esch-leerling Clemens Brühl tenslotte zocht zijn eigen onderduikplekken, en werd actief in het Nederlandse verzet. Hij hield wel contact met Wolfgang Frommel en zijn kring. Dat gold niet voor een andere joodse leerling, die ook zelfstandig onderdook. Hij achtte de contacten van Frommel en Cordan in Ommen te zeer gekenmerkt door een homoseksuele sfeer om erbij te willen horen.

    Westerbork
    Op 10 april 1943 werd De Esch leeggehaald. De overgebleven bewoners gingen, zoals afgesproken door Ariëns Kappers, 'vrijwillig' met het openbaar vervoer naar kamp Vught. Vandaar kwam de groep in Westerbork terecht. Men las er samen Latijnse schrijvers als Tacitus en Sallustius en boeken van Fichte, Goethe en Tolstoj. Drie van hen werden op 24 september van dat jaar in Auschwitz vermoord. De laatste van hen, Hermann Isaac, stierf er bij de ontruiming, op 21 januari 1945 (zie: www.joodsmonument.nl onder Eerde, negen namen).

    Twee kringen
    Rheannon beschrijft hoe de Duitsers Claus en Manuel samen met Buri tot de binnenste kring rond de charismatische leider Frommel behoorden. In de tweede kring was de jonge Nederlander Vincent Weyand (of Weijand) de primus inter pares - Frommels favoriet. Maar hij woonde niet aan de Herengracht. Hij woonde in Bergen en later in een kamer aan het Singel. Hij was de zoon van de schilder Jaap Weijand en diens joodse echtgenote en daarmee voor de nazi's half-joods. Gisèle was de 'moeder' van de kring, ook in haar hoedanigheid van kunstenares. Daarnaast was zij onontbeerlijk vanwege haar hulp en (geld)middelen. Gisèle was de onderduikgever. Collega-kunstenaars die zich niet bij de Kulturkammer hadden aangesloten, zoals Mari Andriessen en Adriaan Roland Holst - Roland Holst heeft zich onder druk later toch bij de Kulturkammer moeten aansluiten - , ondersteunden haar met etensbonnen; zo ook Adriaans broer Eep.

    'Pedagogische eros'
    Maar het was Gisèle noch Miep Benz, als vrouwen, toegestaan om deel te nemen aan de zo wezenlijke nachtelijke poëzie-bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten waren de belangrijkste sociale activiteit van de Castrum-groep. Leidraad was de opvoedkundige erotiek tussen de oudere en de jongere man, 'der Pädagogischer Eros', zoals onder andere Stefan George het noemde. De erotiek kon platonisch zijn, maar ging bij Castrum verder. Leden van zijn kring, hetero of homo, later ook: man of vrouw, moesten de meester ter wille zijn. Guido, die geen intellectueel was, nam als man wel deel aan deze lezingen. Frommel onderrichtte de groep van joodse en niet-joodse, Duitse en Nederlandse jongelingen over de werken van Goethe, Hölderlin, en George. Of, zoals Gisèle het zelf in een radio-uitzending verwoordde: "Als een vriend, vader en professor onderricht hij ze over de Griekse cultuur". Manuel Goldschmidt vergelijkt het in dezelfde uitzending met een 'jodenschool', en beschrijft zijn ervaring als volgt: "Als we poëzie lazen waren we onzichtbaar". Beide uitspraken typeren opnieuw de zwijgcultuur wat betreft onvrijwillige en vaak strafbare seksualiteit. In de oorlog was het zwijgen extra urgent. De straf op een homoseksuele relatie met een man onder 21 jaar was hoger geworden. Buiten zijn er razzia's en ook het huis wordt doorzocht. Maar er zijn onderduikplekken, zoals de holle pianola van Buri en de liftschacht die naar de zolderkamer en verder leidt.

    Huiszoeking 1944
    De doorzoeking van 15 oktober 1944 zou volgens Claus Bock het gevolg zijn geweest van een zenuwachtige reactie van de Grüne Polizei die op straat meende het geluid van een zender te horen. Het was de typemachine waarop Buri bezig was. Francesca Rheannon sprak hierover met Miep Benz en zij kon haar de ware toedracht vertellen. Miep liet een briefje zien dat oud-burgemeester Voute haar na de oorlog had gegeven: "er zijn onderduikers op Herengracht 401". Het briefje kwam uit de mappen van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat en was geschreven door een verre verwante van Miep. Zij verbleef in het Schillerhotel aan het Rembrandtplein, dat in eigendom was van een gemeenschappelijk familielid. Miep en Guido mochten er wekelijks komen voor een goede maaltijd en ontmoetten de vrouw daar. Deze raakte verliefd op Guido en wilde dat hij met haar sliep, wat hij weigerde. Zij was op de hoogte van het feit dat de twee onderduikers hielpen en stuurde het briefje naar de SD (Bron: e-mail Francesca Rheannon, 10-1-2008).


    De holle pianola (Bron: Francesca Rheannon)

    Claus beschreef op 12 oktober 2007 bij het NIOD de actie als volgt: "De Duitse agenten liepen naar boven. Op de vierde verdieping deed Miep Benz open, in roze nachthemd en duidelijk zwanger. Ze lieten die woning voor wat het was en gingen naar de derde verdieping. Gisèle deed open en werd door zes agenten onder schot gehouden. Haar moeder was Oostenrijkse, dat zat dus goed. Intussen kon Buri zich in de pianola verstoppen. In huis was, op de achterkant van een afbeelding van Stefan George, een portret van Hitler geplakt. Het werd tijdig omgedraaid. Een van de agenten zei: 'Nichts los also', en Buri kroop uit de pianola; zag wie het bezoek was en sloop ijlings en op tijd weer terug. In de 'keuken' zat Wolfgang Frommel, Rijksduitser. Hij verklaarde - geheel naar waarheid - dat ze in huis net een Nietzsche-kring hielden. Het was immers op drie dagen na de verjaardag van de denker. Manuel Goldschmidt was (behalve half-joods) ook Rijksduitser. Reinout van Rossum had een goed vervalste vrijstelling van de arbeidsdienst. Toen was Claus Bock aan de beurt. Hij werd om zijn papieren gevraagd. Die bestonden uit een verlopen Tsjechisch paspoort. Frommel verklaarde dat Bock een gevluchte Sudeten-Duitser was. 'Met papieren?' 'Nee'. De Duitse politieman viel stil maar was blijkbaar onder de indruk van de scène en gaf Frommel de raad voor Claus een 'Fallschirm' te regelen, valse papieren. Vervolgens vroeg hij wie onder hen woonde. 'Alsema? Daarheen dan!'"

    De website van het huidige Castrum Peregrini beschrijft wat de leden als kern zagen van de illegale woongemeenschap: een leven met poëzie en beeldende kunst en de diepgaande studie van het werk van Stefan George. Het begrip 'pedagogische eros' wordt niet genoemd, laat staan de termen 'seksueel misbruik', 'pedofilie' of 'medeplichtigheid van Gisèle'. Na de oorlog zou dit zo blijven.

    Contact met Max en Quappi Beckmann

                  
    Max Beckmann,             Max Beckmann, Les Artistes                Max Beckmann, Gisèle, (1946)
    Triptiek Schauspieler       (Bron: Kemper Artmuseum, St. Louis)                    (Bron: Castrum)
    (Bron: www.artarchive.com)


    Wolfgang Frommel en Gisèle van Waterschoot van de Gracht bezochten in de oorlogsjaren geregeld de gevluchte Duitse schilder Max Beckmann en zijn vrouw ‘Quappi’ Kaulbach. Het echtpaar woonde op het Rokin (nr. 85). Het is mogelijk dat Beckmann in 1941 de expositie van Gisèle bezocht bij Kunsthandel van Lier, de galerie waar hij zelf in 1938 een solotentoonstelling had.

    Frommel op doek
    Frommel komt op twee van Beckmann’s schilderijen voor. Eerst op het linkerpaneel van het drieluik Schauspieler/Toneelspelers (1941-1942), vervolgens op het doek Les Artistes mit Gemüse/Les Artistes met groente (1943). In beide gevallen bekleedt Frommel tegenover de anderen met wie hij is afgebeeld een bijna priesterlijke functie. Op de Schauspieler heft hij zijn vinger op tegen een middeleeuws uitgedoste krijgsman, die hem lijkt te willen arresteren. Een vrouw staat biddend tussen hen in.
    Op het andere schilderij zit hij met Max zelf en twee andere balling-schilders, Friedrich Vordemberge-Gildewart en Herbert Fiedler aan tafel. Allen hebben een voorwerp in de hand. Wolfgang Frommel heeft een brood dat hij, als Jezus voor zijn leerlingen, lijkt te breken. Beckmann schreef op 16 februari 1943 over Frommel in zijn sobere dagboek: ‘Fr. was hier, toch iemand die een werkelijke relatie heeft tot mijn schilderijen’. Er is door Beckmann in 1945 zowel van Gisèle als van Wolfgang een tekening gemaakt.

    Wolfgang Cordan

      
    Wolfgang Cordan                       Charles Eijck, tekening voor        Wolfgang Cordan (ca. 1960)
    (oorlogsjaren)                          Cordan's Muschelhorn (1944)       (Bron: www.gaynews.nl/
    (exp. Castrum-NIOD)                (exp. Castrum-NIOD)                 article04.php?sid=669)


    Hekma schrijft ook over twee andere literaire persoonlijkheden. Wolfgang Cordan (pseudoniem van Wolfgang Heinrich Horn, 1909-1966) was een Duitse journalist, dichter en schrijver die in 1933 naar Frankrijk en in 1934 naar Nederland vluchtte. Zoals Marita Keilson-Lauritz vertelt, waren de schrijver Jef Last, en via hem, de jonge journalist en literator Theo van der Wal Cordans gastheren. In Frankrijk schreef hij een boekje tegen de nazi's, 'L'Allemagne sans masque' (1933) met een voorwoord van André Gide, en in Nederland onder meer een essay over surrealisme (1935). Met dat boek was hij in Nederland meteen een avant-gardist. Hij was vervolgens redacteur van het links-literaire tijdschrift 'Het fundament', uitgegeven door Contact (1934-1937). Naast bekende Nederlandse schrijvers droegen ook Duitse exilanten bij als Klaus Mann en Willy Brandt en de Franse surrealist Louis Aragon. Tussen 1937 en 1939 was Horn in Berlijn. Terug in Nederland zette hij het surrealistisch-politieke tijdschrijft 'Centaur' op. De titel verwijst naar de mythologische half man- half paardfiguur, de Kentaur, van wie één (Chiron) de leraar van jonge helden was. Centaur stond daarmee voor de pedagogisch-erotische relatie tussen leraar en leerling - bekend van onder andere Stefan George en Frommel. De eerste twee nummers kwamen uit bij de roemruchte Maastrichtse uitgever Stols. Cordan publiceerde ook in diens tijdschrift 'Halycon' (1940-1944), schreef ‘Spiegels’ over de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst en nog veel meer.

    Cordan-Frommel
    Bij Adriaan Roland Holst in Bergen ontmoet hij in 1940 Wolfgang Frommel. De bannelingen zijn gelijkgezinden op literair en erotisch gebied. Frommel heeft de bliksemschicht waarover Cordan in een brief aan Roland Holst sprak ervaren. Cordan verstond hieronder 'innigst contact tussen twee mannen van ongeveer gelijke leeftijd en geestelijke ontwikkeling, een bliksemschicht die alle weerstand overwint en twee naturen tot versmelting brengt' (4 juli 1940). Frommel zal tijdens de oorlog ondanks onenigheid bijdragen aan enkele 'Kentaur-Drücke'. Cordan is in 1940 mogelijk nog geen praktiserend homoseksueel, maar hij neust wel steeds aan het aardse zoals ... in een gedicht 'Die Insel Urk' (Folklore).

    Urk
    Urk is de plek waar ook de linkse schrijver Jef Last en de schilder Willem Arondéus mannenliefdes vonden, een soort Nederlands Capri:

    "Es gehn mit schwerem Blick die bleichen
    Jungfrauen durch die alten Gassen,
    Die Burschen hinter Ställe schleichen
    Und müssen sich verliebt umfassen.
    Es spricht der Pfarrer streng von Sünde,
    doch haben nur die Frauen Glauben -"
    (uit: Das Jahr der Schatten, 1940)

    (De bleke meisjes lopen met doffe blik
    door de oude stegen,
    de jongens sluipen achter schuurtjes
    en moeten elkaar verliefd omarmen.
    De dominee spreekt streng van zonde
    maar alleen de vrouwen geloven -)”


    Wolfgang Cordan vormt in de Bergense 'Polderhof' (ca. juni 1942-februari 1943) korte tijd een vergelijkbare vriendenkring als Wolfgang Frommel langere tijd aan de Herengracht zal doen.

    Seksualiteit
    Op de bijeenkomst bij het NIOD (12 oktober 2007) werden de verschillen tussen Cordan en Frommel als volgt weergegeven: Wolfgang Cordan vond de ander, met zijn relaties in de hoogste nazi-kringen, niet geschikt voor het directe verzetswerk waarin hij zich engageerde. Wolfgang Frommel op zijn beurt meende dat Cordan de 'berg der dichters' had verlaten en daarom niet geschikt was voor de activiteiten van de pelgrimsburcht aan de Herengracht. Lauritz stelt in haar publicatie (2006) een vraag die beiden betreft: hebben zij niet alleen lievelingen, de mooie jongens gered? Zoals iemand van de overlevenden zei: was Clemens Brühl niet mooi genoeg om bij zijn onderduik geholpen te worden? Een andere vraag is of wij de door Stefan George geïnspireerde homo-erotiek met minderjarige jongens (zoals van Frommel met Claus Bock, Buri, Billy en anderen) wel acceptabel vinden. Niet meer. Nu sinds 2017 en 2018 duidelijk is dat Castrum als een sekte moet worden gezien die veel slachtoffers maakte (zie literatuurlijst: Frank Ligtvoet, Vrij Nederland, Annet Mooij) is de onschuld van 'het huis van Gisèle', zoals het sinds kort heet, voorbij. Feit is wel dat de meeste beschermelingen van Wolfgang Frommel en Wolfgang Cordan oorlog en jodenvervolging hebben overleefd. En hun getuigenissen over wat zij in deze periode aan vriendschap en inspiratie hebben beleefd zijn zeer positief. Dat geldt ook voor de toen minderjarige Claus Bock. Frank Ligtvoet, die tien jaar lid van Castrum was, vraagt zich in Vrij Nederland af (10-7-2017), of het bij Bock soms om het Stockholm-syndroom ging: "Hij bevond zich tijdens de onderduik jarenlang dag en nacht in een paar kleine ruimtes met Frommel. Hij had geen mogelijkheid te vluchten of zich te verzetten."

    Landelijke Knokploegen
    Cordan ging zijn eigen weg. Als bekend progressief kunstenaar moest hij onderduiken. Na een periode in Antwerpen waarin het bij het uitgeversechtpaar Kollár-Veen werkt, gaat hij met Johannes Piron in Amsterdam wonen, in de Euterpestraat. Hij dankt die plek aan de familie Kouwenaar, bekenden van Roland Holst. Beiden worden steeds actiever in het verzet, met name voor de Landelijke Knokploegen. Dat geldt ook voor Thomas Maretzki en een nieuwe beschermeling, de jonge stuurman Jan Monnier. Cordan maakt met zijn 'kleine ark' van vrienden en met de homoseksuele dichter Jac. van Hattum ook een verzetsblad. Het heet Verzet en Opbouw (februari-mei 1945). Na de oorlog is Wolfgang Cordan een van de spelers in een documentaire van Max de Haas over het christelijk en communistische verzet, in opdracht van de Landelijke Organisatie voor Onderduikers en de Knokploegen (LO-LKP).

    Percy Gothein en Vincent Weyand

    Hekma beschrijft Frommel als de oogappel van de dichter Percy Gothein, die op zijn beurt enige tijd tot de kring van Stefan George had behoord. George was de door een kleine groep geadoreerde poëet die kort voor zijn dood (1933) door Hitler werd gevraagd om de dichter des vaderlands te worden. Stefan George heeft zich misschien vereerd gevoeld maar weigerde om verschillende redenen.

    Gothein
    Percy Paul Heinrich Gothein (1896-1944) was de zoon van de Heidelbergse intellectuelen Eberhard en Marie Louise Gothein. Eberhard Gothein was een bekend socioloog en had joodse voorouders. Marie Louise Gothein schreef het standaardwerk over Engelse tuinen. Stefan George bezocht de familie geregeld en 'ontdekte' de jonge Percy als een zeldzaam poëtische ziel. Percy werd schrijver. Rheannon vertelt dat hij in nazi-Duitsland geen werk kon vinden omdat hij niet volledig Arisch was. Gothein ging naar Italië, waar hij tot 1943 woonde. Hij moest vluchten voor de Amerikaanse en Engelse troepen. Gothein ging naar Stuttgart en kreeg kort een baan bij de Württembergse provinciale bibliotheek. Toen schreef Frommel hem vanuit Amsterdam met het voorstel een deel van zijn werk in Nederland te laten uitgeven. Gothein, die Castrum al eerder in november 1943 had bezocht, ging in februari 1944 opnieuw naar Amsterdam. Hij woonde in het huis aan de Herengracht, in de voorkamer van Miep en Guido, van wie hij een goede vriend werd. Gothein was de eerste die de naam 'Guido' gebruikte. Miep moest aanvankelijk, als vrouw, naar elders. Percy vernieuwde zijn contacten met de cultureel-erotische kring rond Wolfgang Frommel. Twee van hen volgde hij in juni 1944 naar Ommen. Hij werd er gearresteerd.

    Arrestatie


    Boven: Wolfgang Frommel, Martijn Engelmann, Guido Teunissen
    Onder: Haro op het Veld, Percy Gothein (1944)
    (Bron: coll. F. Rheannon)


    Wolfgang Cordan schrijft in zijn dagboek:
    "Ommen 30 juli 1944. [het was vermoedelijk op 25 juli; red.]. Treurig symbool: Percy Gothein is hier vannacht op heterdaad betrapt / kaal geschoren en in het plaatselijke concentratiekamp opgesloten / met hem twee knapen van wie de ene in de ware zin des woords het corpus delicti was [...] dit is een misdrijf - weliswaar niet in juridische maar in filosofische zin [...]." Rheannon meent dat Gothein Amsterdam verliet vanwege onenigheid met Frommel. De aanslag op Hitler (20 juni 1944) zou de aanleiding voor de arrestatie kunnen zijn. Gothein had banden met Kreisauer Kreis die deze aanslag had voorbereid. Een brief voor de Engelse regering ging in maart 1944 via hem daar de dichter Geerten Gossaert (zie www.dbnl.org). Gothein was na 20 juni naar kasteel Eerde in Ommen gevlucht, waar Vincent Weyand en Simon van Keulen verbleven, die zich hier wilden onttrekken aan de arbeidsplicht. Gothein had Simon ooit eens op straat aangesproken. Ze woonden in villa De Esch. De overgebleven joodse studenten van de Quaker-school waren in april 1943 naar kamp Vught gegaan. Misschien hebben Weyand en Gothein gedacht dat De Esch na de razzia veiliger zou zijn.
    Francesca Rheannon vermoedt dat Gothein door iemand uit Ommen is aangegeven. "De politie kwam naar het huis waar hij met Simon was om ze te vragen de volgende dag naar het hoofdbureau van politie te komen. Ze troffen hem in bed met Simon aan, en op de een of andere manier kwam het nieuws bij de Gestapo terecht. Simon beweerde later dat hij en Percy alleen maar in een bed lagen omdat er geen ander bed was. Maar Gothein was al twee of drie keer in nazi-Duitsland gearresteerd op grond van de beruchte paragraaf 175, en hij maakte van zijn seksuele voorkeur geen geheim - mogelijk een reden waarom de dichter Stefan George hem in de twintiger jaren afwees". George was over zijn eigen homoseksuele gevoelens zeer zwijgzaam.

    Kamp Ommen
    Vanuit kasteel Eerde werden Gothein en Van Keulen naar het beruchte kamp Erika getransporteerd, een strafkamp in Ommen, met hoofdzakelijk Nederlands personeel. Vier dagen later, op 27 juli, werd Weyand ook gearresteerd en in de auto van kampcommandant Werner Schwier naar Erika gebracht. Rheannon hoorde van een broer van Vincent, Olaf Weyand, dat de Nederlandse bewakers de jongemannen van homoseksualiteit beschuldigden en ze in elkaar sloegen. Homoseksuelen werden in de kampen geregeld in elkaar geslagen, door de bewakers, door medegevangenen of door beide. Gothein werd meteen na aankomst in Erika van Simon gescheiden. Simon bericht dat hij hem een paar dagen vanuit een raam zag en dat hij er niet best aan toe was.

         
    Vincent Weyand (1944)                   Omslag boek over Weyand
    (Bron: Castrum-NIOD)                    (Uitg: Van Gruting - ISBN-13: 978-90-75879-43-8)


    Toen men aan de Herengracht hoorde dat Percy, Simon en Vincent waren gearresteerd en naar het beruchte kamp Ommen gebracht, nam men voorzorgsmaatregelen. Misschien zouden er onder marteling zaken over de kring rond Wolfgang Frommel en Gisèle naar buiten komen. Buri en Claus Bock doken elders onder. De angst bleek ongegrond en de twee kwamen in september weer terug.

    Amersfoort
    In die tijd werd bekend dat Simon van Keulen in kamp Amersfoort was. Gisèle wist na een ochtend wachten bij de Sicherheitsdienst een toestemmingsbrief los te krijgen om hem te bezoeken. Het document was ondertekend door de chef, Willy Lages. Op 12 september ging ze met Guido Teunissen op een tandem naar het kamp. Ze stelde zich voor als de vriendin van Lages, kocht de wachters om met cognac en sigaretten, maakte gebruik van de dronkenschap van beul Kotälla en kreeg een ontmoeting van 5 minuten met Simon. Ze kon de zwaar toegetakelde jongeman vertellen dat de onderduik aan de Herengracht nog steeds functioneerde en dat niemand was doorgeslagen. Op 19 oktober sprong Simon uit de trein die hem naar Duitsland moest brengen en verscheen hij 'als een spook' op de Herengracht.


    Monument voor homoseksuele slachtoffers Neuengamme (foto: fcit.usf.edu)

    Sachsenhausen, Neuengamme, Auschwitz
    Percy Gothein werd naar Sachsenhausen getransporteerd en van daar naar kamp Neuengamme, waar hij op 22 december 1944 overleed. Daar verbleef toen ook Willem Niemeijer*.
    Vincent Weyand werd op 18 augustus naar kamp Amersfoort gebracht en van daaruit, na tien dagen, naar het Nederlandse deportatiekamp voor joden, Westerbork. Op 4 september vertrok de laatste trein naar Auschwitz. Maar Vincent was in de trein die op 13 september vertrok. De trein vervoerde ook 77 kinderen uit het weeshuis van Westerbork, een groep diamantbewerkers en een groep van 44 Turkse joden (zie hoofdstuk Turkije). De trein ging naar het relatief 'bevoorrechte' kamp Bergen-Belsen. Vincent Weyand, die als politiek gevangene was gearresteerd, werd nogmaals gedeporteerd. Hij overleed op 21 februari 1945 in Buchenwald.
    Het zou kunnen zijn dat Vincent Weijand de enige Nederlander is geweest die naar een concentratiekamp werd gestuurd omdat hij homoseksueel was of omdat men dat aannam.

    Na de oorlog

    Na jaren verblijf in Duitsland en tenslotte Zwitersland, werd Wolfgang Frommel de leider van wat nu officieel Castrum Peregrini ging heten en van het tijdschrift onder dezelfde naam. Het wordt in het Duits uitgegeven (1951). Overigens werd Frommel in de dagen na de Bevrijding voor een Duitse soldaat gehouden en bijna de gracht in gegooid. Frank Ligtvoet beschrijft hem in het Vrij Nederland-artikel als een man die een onverzadigbare seksuele honger had, naar minderjarige, jonge en oudere mannen en ook vrouwen. Daarbij respecteerde hij niet per se wat de ander wilde, zodat het in de praktijk op verkrachting uit kon lopen. Die houding beïnvloedde ook de andere leden. Castrum kreeg daardoor steeds meer de trekken van een sekte. "Frommel had een schijnbaar mooie wereld gecreëerd, die misschien ooit oprechte idealen had vertegenwoordigd, maar die uiteindelijk voor velen een monsterlijke planeet bleek, waarin seksueel verkeer met of misbruik van jongens en mannen het achterliggende doel leek te zijn geworden."
    Cordan was direct na de oorlog betrokken bij de heroprichting van het literaire wereldblad 'Centaur'. Na zijn tijd in Nederland schreef Cordan verschillende boeken over de landen rond de Middellandse Zee en twee romans, waaronder het homo-erotische 'Julian der Erleuchtete' (1950).
    Guido Teunissen verliet Miep en ging naar de Verenigde Staten.
    Miep Benz trouwde met Chris Dekker.

    Yad Vashem
    Wolfgang Frommel kreeg in 1973 de Yad Vashem onderscheiding van de staat Israël vanwege het verbergen en helpen van joden tijdens de holocaust-periode. Hij overleed, 'poeta et amicus', op 13 december 1986. Gisèle d'Ailly kreeg de onderscheiding in 1997.


    Claus Victor Bock (Bron: www.castrumperegrini.nl)

    Victor Bock (Hamburg, 7 mei 1926) ging na de oorlog naar zijn ouders, die vanaf eind jaren dertig in India werkten. Na een jaar kwam hij terug naar Amsterdam om literatuur te studeren. Hij zette zijn studie voort in Manchester en Basel, waar hij zijn doctoraat germanistiek behaalde (1955). In Engeland werkte hij vooral in Londen. Hij was er acht jaar directeur van het Institute of Germanic Studies. In 1980 werd hij decaan van de letterenfaculteit. In 1984 ging Bock met vervroegd pensioen om terug te keren naar Amsterdam, naar Castrum Peregrini. Hij publiceerde zijn relaas over de onderduiktijd 'Untergetaucht unter Freunden' (1984) en nam allerlei taken op zich voor Stichting en uitgeverij. Het boek kreeg in september 2007 zijn Nederlandse vertaling: '"Zolang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren", Amsterdam 1942-1945'. Claus Victor Bock overleed op 5 januari 2008 onverwacht en vredig in het huis waar hij in de oorlog ondergedoken was.


    Gisèle d'Ailly-van Waterschoot van der Gracht
    (Bron: www.onsamsterdam.nl)

    Grafsteen Gisele ('Dieu nous garde')
    Klik op de foto om te vergroten (Foto: M. Eijkhoudt)


    Overlijden Gisèle

    Op 27 mei 2013 overleed, thuis in haar atelier, Gisèle d'Ailly-van Waterschoot van der Gracht, op ruim 100-jarige leeftijd. Ze laat als kunstenaar onder meer glas-in-lood ramen na in de Amsterdamse katholieke kerken Het Begijnhof en De Krijtberg, wandtapijten voor de s.s. Rotterdam, schilderijen met fantasie- en mythische figuren, als ook abstract werk. Gisèle werd op 1 juni in besloten kring ter aarde besteld op de begraafplaats De Stompe Toren bij Spaarnwoude, naast haar echtgenoot Arnold Jan d'Ailly (1967). Daar zijn ook de graven van haar onderduikers Wolfgang Frommel (1986) en Victor Bock (2008) en van anderen uit de kring van Castrum Peregrini.


    De Stompe Toren, Spaarnwoude
    Foto's: Pim Ligtvoet
    Klik op de foto van de grafsteen om te vergroten

    Grafsteen Wolfgang Frommel
    'Mein Anhauch der euch Mut und Kraft belebe'

    Grafsteen Victor Bock
    'Ich gab dir die Fackel im Sprunge'

    Bronnen:
    - www.gaynews.nl/article04.php?sid=669 (artikel Ger Hekma, foto Cordan)
    - www.castrumperegrini.nl (foto’s en teksten)
    - e-mails van Francesca Rheannon (november-december 2006 - Guido Teunissen, Vincent Weyand, Castrum Peregrini)
    - Marita Keilson-Lauritz, Centaurenliefde, in: Het begint met nee zeggen, Schorer Boeken 2006 (p. 191-214)
    - http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/3299530/afleveringen/5950244/items/7183843 (VPRO radio-uitzending, mei 2002: 'Spoor terug, Castrum Peregrini')
    - www.hko97.nl/Archief/artikelen/eerde%20en%20pallandt.htm (Harry Woertink over Ommen)
    - Expositie en catalogus Max Beckmann in Amsterdam 1937-1947 (Van Gogh Museum april 2007)
    - Expositie over Gisèle van Waterschoot van der Gracht, NIOD (april-oktober 2007) met een studiemiddag op 12 oktober 2007
    - www.fraenger.net (Frommel, Gothein)
    - The Encyclopedia of the Righteous among the Nations. Rescuers of Jews during the Holocaust. The Netherlands. Yad Vashem. Jerusalem 2004 (Frommel)
    - www.filmtotaal.nl (knokploeg)
    - www.knaw.nl
    - www.ned.univie.ac (Kouwenaar)
    - www.ogs.nl (Weijand, kasteel Eerde)
    - www.onsamsterdam.nl (foto Van Waterschoot van der Gracht, 2003)
    - Claus Victor Bock, 'Zolang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren', Amsterdam 1942-1945. Castrum Peregrini Press 2007
    - Frank Ligtvoet. In de schadum van de Meester. Seksueel misbruik in de kring van Wolfgang Frommel. Vrij Nederland-on-line, 10-7-2017.
    - Harm Ede Botjes en Sander Donkers. Misbruik in de naam van het hogere. De seksuele trukendoos van kunstgenootschap Castrum Peregrini. Vrij Nederland, 24 februari 2018
    - Annet Mooij, De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares. De Bezige Bij, 2018
    N.B. Castrum Peregrini heeft geen vermelding in de Homo-encyclopedie.



    Joodse homoseksuelen (v/m)

    L. Ali Cohen (1895-1970). Levi Ali Cohen was een advocaat die een belangrijke rol speelde in het culturele leven in Haarlem. Hij publiceerde regelmatig in tijdschriften en schreef verscheidene boeken. Martinus Nijhoff besprak de dichtbundel Reflexen (1925) en de novelle Eros in Reykjavik (1931). Hij vatte de laatste samen en gaf een beoordeling. Homo-erotiek speelt een belangrijke rol.


    Omslag 'Eros in Reykjavik' (Bron: www.antiqbook.nl/boox/fok/18036.shtml)

    Drie schepen liggen in de haven van Reykjavik, een Noors vaartuig, een Deens oorlogsschip en de ‘Eros’, een rank, wit schip, ‘dat uit Schotland is gekomen onder een verre, onbekende vlag met menschen, die de heele wereld hebben bevaren’. Aan boord van dit laatste (de Eros blijkt een toeristenboot te zijn) wordt een nachtfeest georganiseerd, waarbij meisjes van de wal en de bemanning der andere schepen zijn uitgenodigd. Gedurende één nacht van uitzonderlijk leven, in een soort hoogdruk van versneld bewustzijn, komen ettelijke feestvierders tot een juister besomming van hun eigen persoonlijkheid. De volgende morgen heeft natuurlijk de inzinking plaats. Enigen der toeristen ondernemen nog met de IJslandse meisjes een autotocht naar een in het binnenland gelegen bron die slechts éénmaal per etmaal water geeft. Een Deense adelborst echter, wie gedurende de nacht een licht is opgegaan omtrent eigen geaardheid, tracht, in een koud bad, iets dat voor hem het midden houdt tussen een bloedsgeheim en een smet, af te wissen; duikt in het ijskoude zeewater van de haven, krijgt tijdens het zwemmen kramp, en verdrinkt’... De niet weinig geparfumeerde stijl van Ali Cohen werkt er toe mee, dat zijn boek niet dieper treft dan met een schrijnende zoetheid. Wij moeten, als de overschoenen-drager uit het sprookje van Andersen, met hem te opzettelijk, op het rijtje af, in al de harten binnenstappen; met teveel nadruk worden wij van al de innige roerselen en tederheden overtuigd.

    Mr. Ali Cohen overleefde oorlog en Holocaust. Na de oorlog publiceerde het COC-blad Vriendschap een kort fragment uit het geciteerde boek (augustus 1951).

    Bronnen:
    M. Nijhoff, Kroniek der Nederlandse Letteren III (p. 711-712, 714)
    M. Nijhoff, Reflexen (Verzameld Werk Vriendschap, blad van het COC (Augustus 1951) p. 7 (www.ihlia.nl/documents/pdflib/Vriendschap/1951/1951-08.pdf)
    www.fokas.nl/nieuwsbrief/nieuwsbrief.php?id=108


    Jacobus Cohen (Heinenoord, 13 juni 1877). Jacobus was banketbakker en woonde in de Blasiusstraat 47. Hij was getrouwd met Joahnna Goudsmit (Wijk bij Duurstede, 5 sept. 1873) en had vier volwassen kinderen: Mozes Nathan (1909), Israel (1910), Nathan (1913) en Sophia (1915). De kinderen waren in Rotterdam geboren, waar het gezin blijkbaar lange tijd heeft gewoond. Cohen, die een zeer joodse naam had en een J in zijn persoonsbewijs, werd in september 1941 door de Amsterdamse zedenpolitie gearresteerd. Hij was toen 64 jaar. De politie leverde hem uit aan de Duitse autoriteiten die hem vasthielden. De eerste trein uit Amsterdam via Westerbork naar Auschwitz vertrok op 15 juli 1942. Wanneer Jacobus naar Westerbork werd gestuurd is niet duidelijk. Op 1 oktober 1942 werd hij in Auschwitz vergast. Zijn zoon Mozes stierf in hetzelfde kamp op 30 april 1943. Zijn vrouw en zoon Nathan werden op 21 mei 1943 in Sobibor vergast. Zijn dochter Sophia werd op 30 november van dat jaar in Majdanek vermoord. Israel Cohen bezweek vóór 31 maart 1944 in een werkkamp in Midden-Europa.

    Jacob Hiegentlich (1907-1940). Het Joods Monument schrijft over hem: ‘Jacob Hiegentlich werd op 30 april 1907 in Roermond geboren. Zijn ouders - de grossier in confectiegoederen Sallie Hiegentlich en zijn in 1927 overleden moeder Rosalie Egger - hadden vijf kinderen. Vier van hen zouden, evenals de vader, de oorlog niet overleven.’
    ’Jacob Hiegentlich groeide op in het katholieke Roermond, in, zoals hij dat zelf heeft omschreven, "een verwarrend mêlé van Rooms en Joods gebeuren". Hij bezocht het Bisschoppelijk College van Roermond, maar hij heeft, vanwege problemen met het vak wiskunde, de opleiding aan dit gymnasium niet voltooid.’ In 1923 verscheen zijn debuut met de bundel Duitstalige gedichten Die rote Nacht. ‘Op 17-jarige leeftijd schreef hij onder het pseudoniem David Jozua de Castro Het zotte vleesch. Roman van ’t Limburgse volk. Hierin werd de huisarts Laurent Stijn, vriend van de vader van Jacob Hiegentlich, niet al te vleiend beschreven. Vader Hiegentlich kocht toen de gehele oplage op.’


    Jacob Hiegentlich, olieverfschilderij van Jules Rummens, ca. 1925
    (44 x 33,5 cm, collectie Ser J.L. Prop, Banholt) (Bron: www.dbnl.org)


    ‘Op aandringen van zijn vader begon hij in Amsterdam aan de studie voor de akte Middelbaar Nederlands, die hij op 17 november 1930 met succes afrondde. In Amsterdam was hij lid van de Nederlandse Zionistische Studenten-Organisatie (NZSO). Hij leefde in kringen van kunstenaars en bohémiens; hij behoorde tot de ‘Reynderskring’, genoemd naar het bekende café op het Leidseplein.’
    ’In 1932 werd hij leraar aan het Theosofisch Lyceum ‘Drafna’ in Naarden. Het klassikale onderwijssysteem strookte niet met zijn sterk gevoel van individualisme. Vanaf eind 1935 wijdde hij zich uitsluitend aan zijn letterkundig werk.’ Poëzie publiceerde hij in De Nieuwe Gids. In 1937 verscheen de roman Onbewoonbare wereld en in 1938 Schipbreuk te Luik. De roman Met de stroom mee verscheen postuum in 1946. De verhalen en romans van Hiegentlich laten een Freudiaanse betrokkenheid zien bij onderwerpen als seksualiteit en dood. Jakob was homoseksueel.
    ‘Jacob Hiegentlich was een vurige aanhanger van het zionisme. Binnen het zionisme koos hij voor de extreme en militante richting van het Revisionisme dat geleid werd door Jabotinsky. Hij schreef tal van artikelen in algemeen joodse en zionistische bladen, zoals Baderech, Hatikwah (het officiële orgaan van de NZSO) en Ha’Ischa. Vooral in de Joodsche Wachter (het officiële orgaan van de Nederlandse Zionisten Bond) schreef hij politieke artikelen tegen het opkomende nationaal-socialisme. Hij hield lezingen over literatuur en jodendom en schreef verschillende boekbesprekingen.’ Hij had – wat niet verbazend is - grote bewondering voor de eveneens homoseksuele en zionistische schrijver Jacob Israël de Haan, zoals ook voor diens zuster Carry van Bruggen.
    ’Jacob Hiegentlich nam op de avond van de 14de mei 1940 vergif in. Bewusteloos werd hij naar het Wilhelminagasthuis in Amsterdam gebracht, waar hij op zaterdag, 18 mei 1940, 33 jaar oud, stierf. Aan de gevel van het ouderlijk huis aan de Markt 27 te Roermond is een herinneringsplaquette voor Jacob Hiegentlich, ‘Roermonds schrijver’, aangebracht.’
    Over Jacob Hiegentlich schreef Siegfried E. van Praag onder meer: ‘Als ik in Amsterdam ben, mis ik hem. Hij is niet meer in Reijnder’s artisten-cafétje van het Leidsche Plein te vinden en niet meer op zijn kamer van een oud grachtenhuis. Hij schenkt niet meer de Bols in het glaasje van zijn toevallige hospita, terwijl hij op zijn gramophoon een typische, weinig bekende plaat laat draaien. En hij rondt de lippen van zijn eeuwig jongensgezicht niet meer om zware sigaren. (…) Ja, Hiegentlich ging niet onopvallend gekleed, want hij had de neiging tot dandyisme, de behoefte aan de chiek van den boulevardier van eens. Ondanks de vrouwelijke inslag van zijn zieleleven en waarschijnlijk ter compensatie hiervan, hield hij van bravour. De zin voor bravour en zijn bewust Zionisme verboden hem iedere camouflage van zijn persoonlijkheid en zijn Jood-zijn.’

    Bronnen:
    Digitaal Monument Joodse Gemeenschap (www.joodsmonument.nl)
    Marina van der Klein, De Homo Commemorans en de bezetting: kanttekeningen bij een dominant discours (www.vertrouwen.nu/reactie_MarianvdKl.htm)
    G.J. van Bork, Jacob Hiegentlich (www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=Hieg001)


    Samuel Hoepelman (Amsterdam, 28 juni 1896). Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de zedenpolitie opgepakt, op dezelfde dag als Isaäc Walvisch (zie onder). Het was 'Kriminalbeamte' en hoofd zedenpolitie J. van Opijnen die hem arresteerde.


    Rapport omtrent Samuel Hoepelman (Bron: NIOD)

    Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman 'meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden'. Het Bureau (ene P.K.) stede op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een 'Volksschädling', een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te worden verwijderd. Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken véér hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht. Een broer of zus van Samuel overleefde de Holocaust.

    Bronnen:
    - NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam (5225/7313), met dank aan Erik Schaap, juni 2010
    - www.joodsmonument.nl


    Salomon Lam (Amsterdam, 24 september 1886). Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Afgaand op het Joods Monument woonde hij in 1941 met het jonge echtpaar Springer en het gezin Sluijzer op de derde verdieping van de Sarphatistraat 195. Zijn ouders waren Levie Lam en Sara Vleeschdrager. Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, naar het Joods Monument de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door de zedenpolitie opgepakt, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch (zie elders). Het was 'Kriminalbeamte' en hoofd zedenpolitie Jasper van Opijnen die hem arresteerde. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam 'arische' jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar kwam hij op 13 november 1942 om het leven, 56 jaar oud.

    Bronnen:
    - NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam (5225/7317), met dank aan Erik Schaap, juni 2010
    - www.joodsmonument.nl


    Isaäc Metzelaar (Amsterdam 22 maart 1874). Metzelaar woonde in 1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956 Vrijheidslaan. De woning was niet ver van de Amstel. Hij was getrouwd met Hendel Limkowksi (Chrzanow, Polen, 27 december 1876); haar adres was in 1941 Tweede Boerhaavestraat 77-I, waar nog twee vrouwen van haar leeftijd woonden. Het echtpaar leefde vermoedelijk gescheiden. Hij werd in juli 1942 door het hoofd van de zedenpolitie, Jasper van Opijnen, gearresteerd vanwege verboden homoseksueel gedrag. Vanaf juli (de 15e) vertrokken de eerste treinen uit Amsterdam naar Westerbork. Metzelaar maakte deel uit van een van die transporten – zoals ook Jacobus Cohen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die op 24 juli naar Auschwitz werden gedeporteerd. Isaäc Metzelaar stierf in Auschwitz op 19 augustus 1942, op 68-jarige leeftijd. Zijn vrouw stierf in hetzelfde kamp op 14 januari 1943.

    Mina Sluyter (Amsterdam, 31 mei 1916). Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: 'in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD'. In de maanden juli en augustus 1942 werden blijkens de brief van Van Opijnen meer joodse homoseksuelen opgepakt. Mina Sluyter had een 'arische vrouw' bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Mina was naaister en woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Zij stierf twee maanden na haar arrestatie, op 30 september, in Auschwitz.
    Bronnen:
    - NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam, met dank aan Erik Schaap, juni 2010;
    - Sytze van der Zee, Vogelvrij, De jacht op de Joodse onderduiker (Amsterdam 2010), p. 123
    - www.joodsmonument.nl (onder de naam Sluijter)


    Isaäc Walvisch (Amsterdam, 21 september 1888). Walvisch, met als beroep koopman, woonde in 1941 op de Amstellaan 27-II, samen met twee gezinnen. In 1942 had hij het adres Kromme Mijdrechtstraat 6 II. Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast.

    David Waterman was ook een van de joodse arrestanten die aan de Sicherheitsdienst werd overgedragen. Mogelijk was hij de David Waterman die in 1893 in Amsterdam werd geboren in een gezin van 12 kinderen; deze David was getrouwd en had twee dochters. Zij sloten een gemengd huwelijk en overleefden de Sjoa. Op 25 mei 1943 kwam Waterman in Westerbork aan, mogelijk samen met een aantal familieleden. Vijftien personen met de achternaam Waterman werden drie dagen later, op 28 mei 1943 in Sobibor vergast. David kon in het kamp blijven. Eén van zijn verblijfsplekken was barak 65. David Waterman slaagde erin niet gedeporteerd te worden. Hij maakte op 12 april 1945 de bevrijding van Westerbork mee. Waterman wachtte de toestemming om te vertrekken niet af en verdween na een paar dagen.
    Hij moest oppassen. De opsporingsdienst van Van Opijnen was nog tot 1946 actief en de Duitse verordening 81/40 gold tot 1947. Pas in de zestiger jaren veranderde het maatschappelijke klimaat. Schadevergoeding vanwege het in de oorlog geleden leed kon door homoseksuelen pas vanaf 1986 worden aangevraagd.

    Hugo van Win (1920-2004) was het tweede kind van het Amsterdamse joodse echtpaar Salomon van Win en Elisabeth de Metz. Het gezin woonde in de dertiger jaren in de Den Textraat, niet ver van het Paleis van Volksvlijt. Hugo zag de grote engel die de koepel van het Paleis bekroonde in de grote brand van 1929 naar beneden komen. Hij zat toen met de latere binnenhuisarchitect en medeoprichter van het COC Benno Premsela op de Regulierschool. Salomon van Win begon in die jaren blikjes te maken die hij met mentholdropjes vulde. Het werd een bloeiend bedrijf. Hugo kwam er, na zijn HBS en zijn eerste baantje bij een damesmodebedrijf dat hem mogelijk naar Nederlands-Indië zou sturen, ook een blauwe maandag te werken. De oorlog was toen al uitgebroken.
    Hugo’s vader en moeder waren niet religieus-joods, maar waren zich wel van de gevaren van hun afkomst bewust. Vader huurde al in 1940 en 1941 op andermans naam woonruimte om zonodig onder te kunnen duiken. Er moest fors worden betaald. In december 1942 kocht Salomon van Win valse persoonsbewijzen voor het gezin, 200 gulden per stuk.
    Al voor de oorlog had Hugo, op straat, ontdekt dat hij homoseksueel was. Overal in Amsterdam stonden ‘krullen’, openbare pisbakken. Daar ondervond hij de spanning van erotisch contact met mannen. Ook werd er aan ‘cruisen’ gedaan in parken of op landjes. Daarna kreeg hij contact met leeftijdgenoten die net als hij hadden gedacht ‘de enige homo op de wereld te zijn’. De jongens verkleedden zich soms als meisjes, maakten zich op en gingen een keer rellen in De Bijenkorf. Hugo bezocht ook wel homokroeg De Marathon achter bioscoop Tuschinsky in de Reguliersbreestraat.
    Homoseksueel contact van een meerderjarige (21 jaar en ouder) en een minderjarige was sinds 1911 strafbaar. De politie controleerde dan ook de krullen en viel regelmatig bij homocafé’s binnen. Jongens jonger dan 21 werden meegenomen naar het politiebureau waar hun ouders hen konden ophalen. De Duitse wetten, geldend vanaf augustus 1940, maakten alle homoseksuele contacten strafbaar en verhoogden de strafmaat van maximaal vier naar tien jaar.
    In november 1943 schreef het SS-blad Storm dat homoseksuelen 'als onkruid in den Nederlandsche tuin dienen te worden uitgerot tot den laatsten man' (http://home.wanadoo.nl/gckool/_a06.html).
    Ook publiceerde het blad enkele artikelen over de homocafés die nog open waren. Onder een foto van een kroegje met de naam Blonde Saar zette het de tekst: ‘Wat een gezond volk schaadt dient uitgesneden’. In een kadertje werd uitgelegd dat in dergelijke gelegenheden de gezondheid van het volk werd verpest (zie http://www. annefrankguide.com/nl-NL/bronnenbank.asp?aid=9086).


    SS-blad Storm, eind 1943 (Bron: annefrankguide.com)

    Hugo ontsprong de dans, op meerdere manieren. Hij was in oktober 1941 meerderjarig geworden. Hij vertelt dat hij op het kamertje bij het Concertgebouw, dat zijn vader voor hem bij twee Indische dames had gehuurd, voor het eerst een poging tot vrijen deed. De jongens zoenden met elkaar en daar bleef het bij.
    In juni 1942 verliet Hugo Amsterdam en ging hij ter bescherming tegen dwangarbeid en deportatie, geholpen door relaties van zijn moeder, in de joodse instelling voor geesteszieken Het Apeldoornsche Bos werken. De leerling-verpleger kreeg later dat jaar via de secretaresse van zijn vader een vals persoonsbewijs en de sleutel van een schuiladres in Apeldoorn – voor het geval. Op 20 en 21 januari 1943 werd het gesticht, waar ook de Apeldoornse joden naar toe waren gebracht, gereed gemaakt voor ontruiming en deportatie. Hugo wist in de nacht van de 20e naar het schuiladres te vluchten. De volgende ochtend lukte het hem met de trein naar Amsterdam te komen. Rond 800 bewoners en 50 personeelsleden werden de 22e januari naar Westerbork getransporteerd. De meesten van hen werden in de kampen vermoord (zie Abigael Santcroos*, Nederlandse Antillen).
    Hugo kon gelukkig weer op zijn kamertje op de Alexander Boersstraat terecht, waar zich niet veel later zijn moeder en zuster bij hem voegden. Drie andere onderduikers volgden, en tenslotte ook Huug´s broer met een vriend. Tien mensen in een huis dat officieel slechts door twee werd bewoond. Hugo besloot weg te gaan. Na een mislukte poging kreeg hij een tip om zich tot een medewerker van het Hengelose arbeidsbureau te wenden, de heer Maurits Staudt. Deze kon een vals paspoort (op naam van Bertus de Witte) en andere documenten regelen, waardoor joden en anderen die wilden onderduiken gebruik konden maken van tewerkstelling in Duitsland. Hugo besloot op het idioot lijkende aanbod in te gaan. Zijn vader en de medeonderduikers in Amsterdam waren furieus, maar na allerlei vertragingen vertrok Hugo op 17 augustus 1943 naar het hol van de leeuw.
    Staudt had een Duitse stad ver van het oorlogsgeweld ingevuld, Balingen, niet ver van Zwitserland. Van Win kreeg het voor elkaar daar inderdaad werk te vinden, bij een onderafdeling van Siemens. Hij vervalste er Nederlandse getuigschriften en een bewijs van ‘Arische Abstammung’ zodat hij inderdaad leek op de persoon van zijn paspoort. Hugo van Win werkte op de loonboekhouding, won vertrouwen, vond enkele betrouwbare Duitsers en maakte carrière. Hij luisterde naar Radio Oranje en bood verzet door de boekhouding in negatieve zin te manipuleren. Vluchten naar Zwitserland bleek onmogelijk. In plaats daarvan stuurde zijn chef hem op 1 juli 1944 naar het hevig gebombardeerde Berlijn. Hugo kon de ‘promotie’ niet weigeren, maar bedong dat hij net als in Balingen een eigen woonruimte zou mogen zoeken.
    Zijn chef in Berlijn vond dat een dwangarbeiderskamp mooi genoeg voor de nieuweling was. Hugo stapte daarop naar de Gestapo en kreeg met enig geluk voor elkaar dat hij een privé-kamer mocht huren. Hij vond er een in de Sesenheimerstrasse, Charlottenburg. Van Win maakte in Berlijn meer dan 300 bombardementen mee. Hij overleefde in op 6 oktober 1944 een direct hit op de schuilkelder. In die krankzinnige tijd telde maar één ding: overleven. Daarnaast wilde hij, zoals zoveel jonge mensen in Berlijn, nog alles uit het leven halen wat er in zat. Hugo bezocht elke avond een homobar, waarvan er ondanks de strenge nazi-straffen nog een aantal doordraaiden. Een daarvan was Barth in de Fasanestrasse. Ook bezocht hij de ‘krullen’ van Berlijn, openbare toiletten bij S- en U-Bahnstations, zoals ZOO en Savignyplatz. Omdat Hugo een eigen woning had kon hij ongehinderd andere mannen meenemen.
    Hugo maakte dolle nichtenparties mee terwijl de bombardementen doorgingen. Een van zijn meest bijzondere ontmoetingen was met een jongen die bekend stond als ‘Klosetta’. Hij kleedde zich altijd opvallend en verscheen vaak als vrouw. Toen de Russen al in Berlijn waren kwam hij in gesprek met hem. Klosetta bleek in werkelijkheid Israel Cohen te zijn. Hij had de opzichtige vermomming gekozen om zichzelf en zijn moeder te redden. Hugo raakte in Berlijn betrokken bij verzetswerk. ‘s Woensdagavonds ontmoette hij in café Bristol aan de Kurfürstendamm een zekere Klaus, die geheime lijsten en tekeningen van Siemens nodig had. Het had vermoedelijk met verzet tegen de productie van V-wapens te maken.
    Nadat Hugo op 5 mei 1945 over een door Delftse studenten in elkaar geknutselde radio had gehoord dat Nederland weer vrij was besloot hij samen met vijf studenten per fiets zo snel als mogelijk terug te gaan. Dat was erg optimistisch. Ze kwamen in een Russisch kamp terecht, en werden overgedragen aan de Amerikanen. Deze brachten hen naar Wolfsburg. Vandaar kwam het groepje in een goederenwagon op 29 mei in Eindhoven aan. In Amsterdam bleken Hugo’s ouders, zijn broer en zus de oorlog eveneens te hebben overleefd. In het huis aan de Den Texstraat woonde echter een NSB-echtpaar. De man was naar Duitsland gevlucht, maar de vrouw woonde er nog. Na veel aandrang verdween ze, met medeneming van alle huisraad.


    Hugo van Win, rond 1960 (Bron: www.coc.nl/dopage.pl?thema=any&pagina=viewartikel&artikel_id=149)

    Op zaterdag 7 december 1946 organiseerde de Amsterdamse Shakespeare Club in café De La Paix (Leidsestraat) zijn eerste bijeenkomst. Jef Last* gaf een lezing over ‘Liefde in Griekenland’. Hugo van Win werd lid van de Club, die voortkwam uit de lezerscontacten van het vooroorlogse homoblad Levensrecht (zie Niek Engelschman*). In 1948 werd de naam van de Club ‘Cultuur en Ontspannings Centrum (COC)’. Tussen 1952 en 1956 was Hugo van Win penningmeester van het COC. Het COC maakte hem erelid.
    Hugo van Win werd een succesvol zakenman, eerst in textiel, daarna als opvolger van zijn vader in de Dropfabriek en Importhandel De Atlas. Hij overleed op 22 mei 2004.

    (Internet)bronnen:
    - Expositie ‘Wie kan ik nog vertrouwen’ en de Tentoonstellingskrant
    - Homo-encyclopedie van Nederland. Amsterdam 2005
    - Hugo van Win, Een jood in nazi-Berlijn. Utrecht 1997
    - www.joodsmonument.nl
    - http://genealogie.wijngaarden.link/water_los.htm



    Poster van de tentoonstelling (Bron: www.westerbork.nl)

    Expositie 'Wie kan ik nog vertrouwen?
    De tentoonstelling 'Wie kan ik nog vertrouwen? Homoseksueel in nazi-Duitsland en bezet Nederland' was vanaf 22 september 2006 te zien in het Verzetsmuseum in Amsterdam. Vanaf 15 januari maakt de tentoonstelling een reis door Nederland. Voor meer informatie over de expositie en waar deze te zien is:
    www.vertrouwen.nu